Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3856, 17/01406 en 17/01407

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3856, 17/01406 en 17/01407

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
30 april 2019
Datum publicatie
10 mei 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:3856
Formele relaties
Zaaknummer
17/01406 en 17/01407

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting? Verzuimboete.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 17/01406 en 17/01407

uitspraakdatum: 30 april 2019

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2017, nummers AWB 17/939 en AWB 17/940, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en is een verzuimboete opgelegd.

1.2.

Voorts is aan haar voor het jaar 2014 een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: ZVW) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen voormelde aanslagen en beschikkingen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing omtrent de boetebeschikking, de aanslagen IB/PVV en ZWV verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomen van € 6.000, de bij beschikkingen in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikking gehandhaafd.

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Belanghebbende is met bericht aan het Hof, niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces‑verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 10 februari 2014 heeft belanghebbende een eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven onder de naam [A] . Voor deze onderneming heeft zij aangiften omzetbelasting gedaan. Uit die aangiften volgt voor het jaar 2014 een geringe omzet. Voor de jaren 2015 tot en met 2017 is geen omzet aangegeven.

2.2.

Bij brief van 28 februari 2015 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor het jaar 2014. Bij brief van 29 september 2015 is belanghebbende een herinnering voor het doen van aangifte gestuurd en bij brief van 28 oktober 2015 is zij aangemaand tot het doen van aangifte.

2.3.

Met dagtekening 24 juni 2016 is de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is geschat op € 30.000. Wegens het niet doen van aangifte is een verzuimboete opgelegd van € 369. Verder is € 383 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.4.

Met dezelfde dagtekening is de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor het jaar 2014 opgelegd, waarbij het bijdrage-inkomen is geschat op eveneens € 30.000. Aan belastingrente is € 71 in rekening gebracht.

2.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, alsmede de daarmee samenhangende beschikkingen inzake de verzuimboete en de belastingrente.

2.6.

Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de bezwaren tegen de aanslagen en de beschikkingen inzake de verzuimboete en de belastingrente afgewezen.

2.7.

Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank. Volgens de Rechtbank moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Naar het oordeel van de Rechtbank bestaat er aanleiding om de schatting van de Inspecteur bij te stellen tot een (bijdrage-)inkomen van € 6.000 en heeft belanghebbende met hetgeen zij naar voren heeft gebracht niet overtuigend aangetoond dat deze schatting onjuist is. De verzuimboete is volgens de Rechtbank terecht opgelegd en ook passend en geboden. Van een schending van de hoorplicht is voorts geen sprake. Hierop heeft de Rechtbank de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd behoudens de beslissing omtrent de verzuimboete, de aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW verminderd en de beschikkingen inzake de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.

3 Geschil

Het hoger beroep ziet in de kern op de vraag of de aanslagen IB/PVV en inkomensafhankelijke bijdrage ZVW voor het jaar 2014 te hoog zijn vastgesteld. Voorts is in geschil of de verzuimboete terecht is opgelegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten