Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3858, 18/00435
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-04-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:3858, 18/00435
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 april 2019
- Datum publicatie
- 10 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:3858
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1913
- Zaaknummer
- 18/00435
Inhoudsindicatie
Invordering. Kosten dwangbevel.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00435
uitspraakdatum: 30 april 2019
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 13 april 2018, nummer UTR 17/1627, in het geding tussen belanghebbende en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de invorderingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Bij beschikking met dagtekening van 11 maart 2017 is aan belanghebbende een bedrag van € 67 voor kosten van een dwangbevel in rekening gebracht (hierna: de beschikking).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking had op de kwijtschelding en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht. Belanghebbende is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Op 27 december 2018 is de uitnodiging voor de zitting per aangetekende post aan belanghebbende verzonden, naar het adres [a-straat 1] , [Z] . Deze brief is op woensdag 16 januari 2019 retour gekomen. Blijkens informatie op de retour gezonden envelop is de brief met de uitnodiging niet afgehaald. Vervolgens heeft de griffier de uitnodiging op 16 januari 2019 niet-aangetekend aan belanghebbende verzonden.
2 Vaststaande feiten
Aan belanghebbende is op 31 januari 2016 een aanslag gemeentelijke heffingen opgelegd voor een bedrag van € 491,65. De invorderingsambtenaar heeft vervolgens een machtiging van belanghebbende ontvangen om automatisch de termijnbedragen te incasseren. Omdat het eerste termijnbedrag niet automatisch kon worden geïncasseerd, heeft de invorderingsambtenaar belanghebbende op 4 augustus 2016 schriftelijk hiervan op de hoogte gesteld. Daarbij heeft verweerder vermeld dat, indien na twee achtereenvolgende termijnen de termijnbedragen niet automatisch konden worden geïncasseerd, het volledige bedrag binnen twee weken moet worden voldaan. Op 17 augustus 2016 heeft de invorderingsambtenaar wederom een brief bestuurd aan belanghebbende, met de mededeling dat het (wederom) niet was gelukt het termijnbedrag automatisch te incasseren en dat de automatische incasso daarom is stopgezet. Aan belanghebbende is verzocht het volledige bedrag van de aanslag binnen 14 dagen te betalen.
Bij brief van 21 oktober 2016 heeft de invorderingsambtenaar aan belanghebbende geschreven dat zij niet in aanmerking komt voor geautomatiseerde kwijtschelding en dat zij, als zij meent dat zij voor kwijtschelding in aanmerking komt, binnen een week na ontvangst van de aanslag bepaalde gegevens omtrent haar financiële situatie dient over te leggen.
Bij brief van 28 oktober 2016 stelt belanghebbende niet over alle gevraagde financiële documentatie te beschikken en vraagt zij vier weken uitstel voor het indienen hiervan. Tevens verzoekt zij om uitstel van betaling voor eenzelfde termijn van vier weken.
Op 14 januari 2017 heeft de invorderingsambtenaar aan belanghebbende een aanmaning gestuurd voor het bedrag van de aanslag en op 11 maart 2017 een dwangbevel met bevel tot
betaling en de beschikking over de kosten van het dwangbevel.
Op 17 januari 2017 schrijft belanghebbende de aanslag nimmer te hebben ontvangen en verzoekt zij de aanmaning te vernietigen en de aanslag te spoedigste kwijt te schelden.
Bij brief van 30 januari 2017 schrijft de invorderingsambtenaar dat kwijtschelding niet is verleend omdat de benodigde financiële gegevens niet door belanghebbende zijn overgelegd, dat de invordering op 13 december 2016 is hervat en dat de aanmaning niet zal worden ingetrokken. Verder staat in de brief dat de aanslag 2016 met dagtekening 31 januari 2016 is verzonden, dat deze niet retour is gekomen en dat met dagtekening 14 mei 2016 bovendien een herinnering voor de openstaande aanslag 2016 is verzonden.
Bij brief van 6 februari 2017 schrijft belanghebbende dat geen stukken zijn aangeleverd omdat zij te druk was met gerechtsdeurwaarders, maar dat in de nabije toekomst alsnog alle relevante stukken zullen worden aangeleverd, zodat het kwijtscheldingsverzoek dan in behandeling kan worden genomen.
Op 11 maart 2017 wordt het dwangbevel met de beschikking ter post bezorgd door de invorderingsambtenaar.
3 Geschil
In geschil is of de invorderingsambtenaar de kosten van het dwangbevel in rekening heeft mogen brengen bij belanghebbende.