Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4325, 17/00919
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4325, 17/00919
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 mei 2019
- Datum publicatie
- 24 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:4325
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:666
- Zaaknummer
- 17/00919
Inhoudsindicatie
Enkel als er een voor bezwaar vatbare beschikking is van de ontvanger in de zin van art. 30 Invorderingswet komt de belastingrechter toe aan de beoordeling van die beschikking inzake invorderingsrente.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummer 17/00919
uitspraakdatum: 21 mei 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] VOF te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 29 augustus 2017, nummer LEE 16/2478, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 oktober 2015 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) opgelegd ten bedrage van € 913. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 31. Bij beschikking is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 456.
Het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gegrond verklaard, de bestreden beschikking belastingrente en de bestreden boetebeschikking vernietigd en de bestreden naheffingsaanslag verminderd tot € 861.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich bij uitspraak van 29 augustus 2017, verzonden op 31 augustus 2017, onbevoegd verklaard voor zover het beroep ziet op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c van de Invorderingswet (hierna: IW) om, het beroep voor het overige gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de bestreden naheffingsaanslag vernietigd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten in beroep van belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2019 te Leeuwarden. Daarbij is verschenen mr. [A] namens de Inspecteur. De gemachtigde van belanghebbende heeft per brief aan het Hof bericht van verhindering gegeven.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Ter zitting van de Rechtbank hebben partijen, bij wijze van compromis, overeenstemming bereikt over hun geschil ten aanzien van de naheffingsaanslag Bpm, de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht. Dit compromis hield in dat de Inspecteur de naheffingsaanslag vermindert tot nihil, overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht belanghebbende een vergoeding voor de proceskosten in beroep voldoet en het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de Rechtbank zich terecht onbevoegd heeft verklaard met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de IW om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij heeft in dat verband verzocht om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de IW om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze ziet op het (niet) vergoeden van rente buiten de regeling van artikel 28c van de IW om.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.