Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4332, 17/01332
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:4332, 17/01332
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 mei 2019
- Datum publicatie
- 24 mei 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:4332
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:49
- Zaaknummer
- 17/01332
Inhoudsindicatie
Rechtbank heeft het verzoek van belanghebbende tot nader uitstel van de mondelinge behandeling terecht, en op basis van een juiste afweging van belangen, afgewezen. Heffingsambtenaar is geslaagd in het bewijs van de door hem vastgestelde WOZ waarde.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 17/01332
uitspraakdatum: 21 mei 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 november 2017, nummer LEE 16/4589, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van voorheen gemeente het Bildt, thans gemeente
Waadhoeke (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 8 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2016 vastgesteld op € 173.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelasting 2016 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op € 352,92.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De heffingsambtenaar heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het Hof heeft belanghebbende bij brief van 5 maart 2019 uitgenodigd voor de mondeling behandeling. In deze brief heeft de griffier van het Hof tevens het volgende geschreven: “Indien u om medische redenen niet kunt verschijnen, verzoek ik u uiterlijk binnen twee weken na heden een doktersverklaring in te zenden. Bij geen bericht gaat de behandeling door.”
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 26 maart 2019 verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling van het hoger beroep vanwege persisterende gezondheidsklachten. Belanghebbende heeft bij dit verzoek geen doktersverklaring overgelegd.
Het Hof heeft bij brief van 27 maart 2019 aan belanghebbende meegedeeld dat het Hof geen uitstel van de zitting verleent en dat belanghebbende zich desgewenst kan laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 12 april 2019 nogmaals verzocht om uitstel van de zitting in verband met medische omstandigheden. Belanghebbende heeft bij dit verzoek geen doktersverklaring overgelegd. Het Hof heeft het verzoek van belanghebbende om uitstel niet gehonoreerd. Het Hof heeft bij deze beslissing overwogen dat belanghebbende, omdat zij niet de gevraagde doktersverklaring heeft overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten gevolge van de door haar aangevoerde medische omstandigheden niet bij de mondeling behandeling van het beroep op 16 april 2019 aanwezig kan zijn. Het Hof heeft voorts overwogen dat het belang dat belanghebbende heeft om bij de mondelinge behandeling van haar zaak aanwezig te zijn, minder zwaar weegt dan het algemeen belang van een doelmatige procesgang. Uitstel van de zitting zou tot verdere vertragingen van de behandeling van de zaak leiden. Belanghebbende heeft in haar beroepschrift van 7 december 2017 reeds gesteld dat zij een gemachtigde zou inschakelen. Het Hof heeft belanghebbende in zijn brief van 27 maart 2019 ook gewezen op de mogelijkheid zich ter zitting te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Naar het oordeel van het Hof had het op de weg van belanghebbende gelegen om zorg te dragen voor een gemachtigde die haar ter zitting kan vertegenwoordigen, indien zij als gevolg van haar fysieke en/of psychische gesteldheid de zitting niet kan bijwonen.
De griffier van het Hof heeft belanghebbende op 15 april 2019 gebeld en de beslissing van het Hof om het verzoek om uitstel van de zitting niet te honoreren op het antwoordapparaat van belanghebbende ingesproken.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 16 april 2019, dat het Hof heeft ontvangen voor de mondeling behandeling van het hoger beroep op die dag, het Hof bericht dat zij niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zal zijn.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2019. Belanghebbende is niet ter zitting verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 8, te [Z] (hierna: de woning). De woning is een vrijstaande woning met een vrijstaande houten garage. De woning heeft een inhoud van 376 m3 en de perceeloppervlakte bedraagt 432 m2.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar in eerste aanleg een waarderapport overgelegd, opgemaakt door taxateur [A] . De taxateur heeft in het waarderapport de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, getaxeerd op € 173.000. Aan de waardebepaling in het waarderapport heeft de taxateur de volgende marktgegevens van een drietal woningen ten grondslag gelegd:
1. [b-straat] 11 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 2000, met tuinhuis en dakkapel, een inhoud van 368 m3 en een perceeloppervlakte van 476 m2. Deze woning is op 12 oktober 2015 verkocht voor € 205.000;
2. [c-straat] 8 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 1999, met aangebouwde garage en tuinhuis, een inhoud van 449 m3 en een perceeloppervlakte van 476 m2. Deze woning is op 29 februari 2016 verkocht voor € 260.000; en
3. [d-straat] 29 te [Z] , een vrijstaande woning, bouwjaar 1978, met een aanbouw van woonruimte en een aangebouwde garage, dakkapel en een houten berging/schuur, een inhoud van 400 m3 en een perceeloppervlakte van 694 m2. Deze woning is verkocht op 1 juli 2014 voor € 190.000.
De waardebepaling van de woning van belanghebbende door vergelijking met bovenstaande transacties is gedetailleerd uitgewerkt in een het tot het rapport behorende matrix.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende in haar processuele belangen is geschaad, omdat de Rechtbank zonder haar aanwezigheid het beroep ter zitting heeft behandeld. Voorts is de waarde van de woning op de waardepeildatum in geschil.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Rechtbank niet de juiste procedure heeft gevolgd met betrekking tot de afwijzing van belanghebbendes verzoek tot nader uitstel van de mondelinge behandeling van het beroep. Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank de mondeling behandeling had moeten uitstellen, omdat sprake was van medische urgentie. Daarnaast stelt belanghebbende dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft volgens belanghebbende onvoldoende rekening gehouden met overlast van anti-kraak-bewoning van het achter de woning gelegen schoolgebouw en tevens onvoldoende rekening gehouden met (geluids)overlast van de bewoners van de [a-straat] 6. Belanghebbende heeft per fax op 16 april 2019 een taxatierapport ingediend van 15 april 2019, opgemaakt door [B] . In dit taxatierapport heeft de taxateur de woning per waardepeildatum 1 januari 2015 getaxeerd op € 155.000.
De heffingsambtenaar heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist en stelt dat de vastgestelde waarde van € 173.000 niet te hoog is. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.