Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5039, 18/00486
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5039, 18/00486
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 18 juni 2019
- Datum publicatie
- 21 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:5039
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:1480, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:862
- Zaaknummer
- 18/00486
Inhoudsindicatie
Geen rechtens te honoreren vertrouwen te ontlenen aan VAR-winst uit onderneming voor zorgverlener van AWBZ-zorg in natura. Belanghebbende heeft het aanvraagformulier op essentiële onderdelen onjuist ingevuld.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/00486
uitspraakdatum: 18 juni 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2018, nummer LEE 17/3521, ECLI:NL:RBNNE:2018:1480, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2012 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de belastingrente verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Partijen hebben elk een verweerschrift ingezonden.
De Inspecteur heeft een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in 2012 onder meer zorg in natura verleend als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) in de [A] te [Z] (hierna: de AWBZ-zorg in natura). Het gaat daarbij om 24-uurs zorg aan terminale patiënten.
Belanghebbende verleende de AWBZ-zorg in natura door tussenkomst van [B] BV. Daartoe zijn belanghebbende en [B] BV op 3 oktober 2011 een ‘Raamovereenkomst Verpleging en Verzorging’ aangegaan. Voor het verlenen van de zorg heeft [B] BV overeenkomsten gesloten met de zorgvragers en het zorgkantoor. Belanghebbende had zelf geen zorgovereenkomsten gesloten met de zorgvragers noch met de zorgkantoren. Belanghebbende had voor het verlenen van de zorg geen zelfstandig declaratierecht jegens de zorgverzekeraars of de (namens de zorgverzekeraars optredende) zorgkantoren, maar ontving voor de door haar verleende zorg een vergoeding van [B] BV.
De Inspecteur heeft bij beschikking (Verklaring arbeidsrelatie) van 1 september 2011 de voordelen die belanghebbende geniet of zal gaan genieten uit de thuiszorgwerkzaamheden voor de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 aangemerkt als winst uit onderneming (hierna: VAR-wuo). Deze beschikking is afgegeven op basis van een automatische continuering van de drie voorafgaande jaren en is gebaseerd op de gegevens in de aanvraag voor het jaar 2011. Voor de jaren 2009, 2010 en 2011 is aan belanghebbende ter zake van soortgelijke werkzaamheden eveneens een VAR-wuo afgegeven.
Belanghebbende heeft op 9 december 2010, door de Inspecteur ontvangen op 21 december 2010, voor het jaar 2011 een aanvraag voor een VAR-wuo gedaan. Op dit aanvraagformulier – het originele formulier behoort tot de stukken van het geding – zijn de vragen – voor zover hier van belang – als volgt ingevuld:
2 |
Uw VAR-werkzaamheden |
|
2a |
Omschrijf de soort werkzaamheden waarvoor u de Verklaring arbeidsrelatie aanvraagt (VAR-werkzaamheden) |
Mensen thuis verzorgen |
2b |
Heeft de Belastingdienst de inkomsten uit de VAR-werkzaamheden in de afgelopen vijf jaar eerder beoordeeld? Bijvoorbeeld: u hebt hierover een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, of de Belastingdienst heeft een standpunt ingenomen bij een boekenonderzoek |
Ja, als winst uit onderneming |
2c |
Hoe beoordeelt u zelf de inkomsten uit de VAR-werkzaamheden in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt? |
Als winst uit onderneming |
2e |
Hoeveel opdrachtgevers verwacht u voor de VAR-werkzaamheden in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt? |
Zeven of meer opdrachtgevers |
2f |
Hoeveel opdrachtgevers had u vorig jaar voor de VAR-werkzaamheden |
Zeven of meer opdrachtgevers |
2i |
Is het risico voor u als een opdrachtgever niet tevreden is over het resultaat van uw werk? |
Ja |
2j |
Verwacht u de VAR-werkzaamheden te verrichten voor opdrachtgevers bij wie u voorheen soortgelijke werkzaamheden in loondienst heeft verricht? |
Nee |
2k |
Verwacht u de VAR-werkzaamheden meestal te verrichten voor opdrachtgevers waar dezelfde werkzaamheden ook in loondienst worden verricht? |
Nee |
2l |
Verwacht u de VAR-werkzaamheden te verrichten via detachering, uitzending of bemiddeling |
Nee of voor minder dan 50% |
3 |
Uw inkomsten |
|
3d |
Bent u verplicht alle aanwijzingen van uw opdrachtgever(s) op te volgen bij de uitvoering van de VAR-werkzaamheden |
Nee |
3e |
Verwacht u dat de inkomsten in het jaar waarvoor u de verklaring aanvraagt, voor meer dan 70% worden behaald bij één opdrachtgever? |
Nee |
4 |
Uw werkwijze |
|
4a |
Verstuurt u facturen voor de VAR-werkzaamheden waarvoor u deze verklaring aanvraagt? |
Ja |
4g |
Verwacht u de VAR-werkzaamheden meestal op de locatie van uw opdrachtgever te verrichten? |
Nee |
4h |
Beschikt u over de vergunningen/certificaten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de VAR-werkzaamheden? |
Ja |
De Inspecteur heeft in een brief van 18 juli 2012 aan de gemachtigde van belanghebbende, betreffende de motivering van de uitspraak op bezwaar inzake het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2008 dat door de Inspecteur mede als een verzoek om ambtshalve vermindering is aangemerkt, onder meer geschreven:
“U bent van mening dat uw cliënte in 2008 haar werkzaamheden als ondernemer verricht en dat zij recht heeft op de ondernemersaftrek.
Beoordeling van uw verzoek
Voor het jaar 2008 en volgende jaren tot en met het jaar 2011 volg ik dit standpunt. Bij de aangifte over het jaar 2012 zal ik dit punt opnieuw beoordelen. Uw cliënte kan bij deze aangifte daarom geen vertrouwen ontlenen aan het bij de jaren 2008 tm 2011 ingenomen standpunt.”
Belanghebbende heeft in 2012 volgens haar aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2012, door de Inspecteur ontvangen op 20 december 2013, met haar werkzaamheden een netto omzet behaald van € 25.608. Belanghebbende heeft deze opbrengst in haar aangifte opgegeven als winst uit onderneming ten bedrage van € 22.739 (€ 25.608 -/- € 2.869 aan kosten) en daarop de zelfstandigen- en startersaftrek en MKB-winstvrijstelling in mindering gebracht. Aan belastbaar inkomen uit werk en woning heeft zij € 11.139 aangegeven.
Bij de vaststelling van de aanslag in de IB/PVV voor 2012 heeft de Inspecteur de door belanghebbende genoten opbrengst uit de door haar verleende AWBZ-zorg in natura geheel aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de onder 2.6 genoemde netto omzet van € 25.608, verminderd met de daarin begrepen inkomsten uit PGB-zorg ter zake van mevrouw [C] en de heer [D] ten bedrage van € 458, derhalve van € 25.150. De PGB-inkomsten heeft de Inspecteur aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW). De Inspecteur heeft het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 25.012.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur ter zake van het ROW alsnog rekening gehouden met een kostenaftrek van € 75 en aldus het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 24.937.
3 Geschil
In geschil is of de voordelen die belanghebbende geniet met de door haar verleende AWBZ-zorg in natura als winst uit onderneming zijn aan te merken of als loon uit dienstbetrekking. In incidenteel hoger beroep is in geschil of belanghebbende recht heeft op een integrale vergoeding van de kosten van de beroepsfase.
De Inspecteur stelt dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. Tevens is de Inspecteur van mening dat belanghebbende bij gegrondverklaring van het (hoger) beroep niet in aanmerking komt voor vergoeding van de integrale proceskosten. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar.
Belanghebbende stelt dat sprake is van winst uit onderneming en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, doch uitsluitend voor wat betreft de beslissing over de vergoeding van proceskosten van de beroepsfase, en tot vergoeding van de integrale proceskosten van de beroeps- en hoger beroepsfase.