Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5218, 18/00755
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-06-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:5218, 18/00755
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 juni 2019
- Datum publicatie
- 28 juni 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:5218
- Zaaknummer
- 18/00755
Inhoudsindicatie
Van de te veel ontvangen uitkering kunnen alleen de in 2014 terugbetaalde bedragen als negatief loon in 2014 aangemerkt worden. De in 2014 overeengekomen betalingsregeling maakt niet dat het gehele bedrag aan te veel ontvangen uitkering in 2014 inbaar en vorderbaar is.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/00755
uitspraakdatum: 25 juni 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2018, nummer LEE 18/363, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.605 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in de periode 1 september 2011 tot en met 30 november 2013 een uitkering ontvangen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Bij brief van 30 januari 2014 heeft het UWV aan belanghebbende meegedeeld dat zij over de periode van 1 september 2011 tot en met 30 november 2013 te veel uitkering heeft ontvangen. In voornoemde brief heeft het UWV geschreven dat belanghebbende een bedrag van € 13.613,36 dient terug te betalen en dat belanghebbende nog een brief krijgt over de manier waarop het bedrag kan worden terugbetaald. Dit bedrag is het bruto bedrag van de door belanghebbende netto te veel ontvangen uitkering.
Het UWV en belanghebbende zijn nadien een betalingsregeling overeengekomen ten aanzien van de terugbetaling van het bedrag van € 13.613,36. Uit een brief van het UWV van 24 april 2014 volgt dat deze betalingsregeling inhoudt dat belanghebbende vanaf 1 mei 2014 maandelijks € 300 zal terugbetalen.
In overeenstemming met de overeengekomen betalingsregeling, heeft belanghebbende in 2014 negen maandelijkse termijnen van € 300, in totaal € 2.700, aan het UWV betaald. Belanghebbende heeft al deze negen maandelijkse termijnen vóór de overeengekomen vervaldata betaald.
Het UWV heeft zijn vordering op belanghebbende niet verrekend. Daarnaast is de vordering niet rentedragend geworden.
Op 22 juni 2016 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2014 naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.188.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 juli 2016 een (nadere) voorlopige aanslag opgelegd overeenkomstig de aangifte naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.188.
Met dagtekening 21 juli 2017 heeft de Inspecteur de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.305. Tegelijkertijd is bij beschikking een bedrag van € 516 aan belastingrente in rekening gebracht. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van deze aanslag geen rekening gehouden met de door belanghebbende in 2014 aan het UWV gedane betalingen.
Na daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaren, heeft de Inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 22 december 2017 de bezwaren gegrond verklaard. De inspecteur heeft de aanslag verminderd tot een aanslag naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.605 en de beschikking belastingrente verminderd tot een bedrag van € 420. De Inspecteur heeft bij deze uitspraken op bezwaar een negatief loon van € 2.700 in aanmerking genomen in verband met de door belanghebbende in 2014 aan het UWV gedane betalingen van in totaal € 2.700.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende in 2014 een bedrag van € 13.613,36 in mindering kan brengen op haar inkomen uit werk en woning in verband met de door belanghebbende aan het UWV terug te betalen te veel ontvangen uitkering.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij het gehele bedrag dat zij aan het UWV moet terugbetalen van € 13.613,36 in 2014 in mindering kan brengen op haar inkomen uit werk en woning. Indien het Hof van oordeel is dat slechts het door de Inspecteur reeds in aanmerking genomen bedrag van € 2.700 in 2014 in mindering kan worden gebracht, stelt belanghebbende zich, subsidiair, op het standpunt dat dit bedrag niet als negatief loon, maar als betaalde loonheffing in aanmerking kan worden genomen.
De Inspecteur betwist de standpunten van belanghebbende en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.