Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6653, 18/00710
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 20-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6653, 18/00710
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 20 augustus 2019
- Datum publicatie
- 30 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:6653
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:53
- Zaaknummer
- 18/00710
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Moet een ontvangen beëindigingsvergoeding gedeeltelijk worden aangemerkt als een niet tot het loon behorende vergoeding voor geleden immateriële schade?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00710
uitspraakdatum: 20 augustus 2019
Uitspraak van de veertiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 juli 2018, nummer AWB 18/1096, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.784.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is vanaf 23 maart 2000 tot 1 februari 2016 in dienst geweest van de Hogeschool [A] (hierna: de hogeschool). Bij indiensttreding is belanghebbende gaan werken voor de sector autotechniek en ingeschaald als docent, schaal 11, met uitzicht op schaal 12. In 2007 heeft belanghebbende naar aanleiding van de tot dusverre positieve beoordelingen verzocht om inschaling in schaal 12. Dit verzoek is medio 2007 afgewezen omdat het salariëringssysteem inmiddels was gewijzigd en dit systeem voor de functie van belanghebbende niet meer in die schaal voorzag. De spanning hierover en de werkdruk bij het begin van het schooljaar leidden tot gezondheidsklachten bij belanghebbende in de vorm van een burn-out. Belanghebbende heeft uiteindelijk berust in de afwijzing van zijn verzoek om een hogere salarisschaal.
Omdat in de sector autotechniek de werkgelegenheid was teruggelopen, heeft belanghebbende in het jaar 2010 met het oog op een mogelijke functiewisseling enige tijd stage gelopen bij de sector [B] . In de loop van het jaar 2011 is belanghebbende definitief overgegaan naar die sector waar hij werd ingedeeld in het functieprofiel Instructeur/docent praktijkonderwijs 1. Hij werd ingezet als medewerker van de onderafdeling [C] , een afdeling die zich bezighield met het testen en meten van prestaties van sporters. Deze nieuwe functie van belanghebbende was gewaardeerd op schaal 9. Het salaris van belanghebbende werd daarbij aangevuld tot zijn oude salaris, te weten het maximum van schaal 11.
De samenwerking met de direct leidinggevende in de onderafdeling verliep stroef. Ook ervoer belanghebbende een hoge werkdruk. Dit heeft uiteindelijk tot een tweede burn-out geleid, waarvoor belanghebbende zich op 2 oktober 2015 heeft ziek gemeld. Na overleg met de bedrijfsarts heeft belanghebbende besloten om te onderzoeken of een passende vertrekregeling kon worden getroffen. Belanghebbende kon hierbij gebruik maken van een bestaande afvloeiingsregeling.
Op verzoek van de werkgever heeft [D] op 13 oktober 2015 een berekening gemaakt van de inkomenseffecten voor belanghebbende bij vervroegde pensionering op 1 februari 2016. In deze berekening wordt melding gemaakt van een op de afvloeiingsregeling gebaseerde eenmalige ontslagvergoeding van € 53.662.
Omdat belanghebbende zich niet met de hoogte van de voorgestelde ontslagvergoeding kon verenigen, heeft hij in november 2015 twee gesprekken gevoerd met directieleden van de sector. Hierin heeft hij naar voren gebracht dat hij grote financiële schade heeft geleden omdat de bij zijn indiensttreding beloofde doorgroei naar schaal 12 geen plaats heeft gevonden. Daarnaast heeft hij gewezen op door hem geleden emotionele en psychische schade tijdens de periode waarin hij werkzaam was voor de sector [B] omdat hij een slechte verstandhouding had met zijn direct leidinggevende en die direct leidinggevende zich volgens belanghebbende schuldig maakte aan belangenverstrengeling.
Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat de werkgever op 20 november 2015 een nieuw aanbod voor een vertrekregeling heeft gedaan. In een e-mailbericht van die datum aan belanghebbende is hierover het volgende vermeld:
“Hieronder de afspraken zoals we hierover gesproken hebben. Je hebt aangegeven gebruik te willen maken van de regeling sociaal beleid met een uitdiensttreding per 1 februari 2016. Gezien jouw specifieke situatie zijn wij bereid om de reguliere tegemoetkoming van 50% tbv je pensioengat te verhogen naar 100% (ofwel een volledige compensatie van dit gat). Dit aanbod kunnen we eenmalig doen en is alleen van toepassing bij uitdiensttreding per 1 februari 2016. Dit aanbod is verder niet onderhandelbaar.”
Op 4 december 2015 heeft de werkgever een concept van de overeenkomst waarin de vertrekregeling is vastgelegd aan belanghebbende versterkt. Op een vraag van belanghebbende of hierin nog wijzigingen kunnen worden aangebracht heeft de werkgever op dezelfde dag ontkennend geantwoord. In de op 8 december 2015 door belanghebbende en de werkgever getekende overeenkomst is – voor zover van belang – het volgende vastgelegd:
“In aanmerking nemende dat:
(…)
partijen dientengevolge overeengekomen zijn dat werknemer de arbeidsovereenkomst zal opzeggen onder voor hem/haar acceptabele voorwaarden;
partijen daartoe afspraken hebben gemaakt in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, welke zij hierbij wensen vast te leggen;
(…)
dat werkgever werknemer heeft geadviseerd om vóór de ondertekening van deze overeenkomst (juridisch) advies in te winnen en werkgever aan werknemer een redelijke bedenktijd heeft gegeven voordat werknemer heeft ingestemd met de inhoud van deze overeenkomst;
(…)
Komen als volgt overeen:
1. De arbeidsovereenkomst tussen partijen eindigt (uiterlijk) 1 februari 2016 door opzegging door de werknemer, welke opzegging door ondertekening van deze overeenkomst wordt geëffectueerd.
2. (…)
3. (…)
4. Ter zake van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst stelt de werkgever ten behoeve van de werknemer een bedrag van EUR 107.324,- bruto beschikbaar (hierna te noemen beëindigingsvergoeding);
5. De beëindigingsvergoeding dient ter aanvulling van een elders lager te verdienen loon of enige uitkering krachtens de sociale zekerheidswetten;
6. De beëindigingsvergoeding is niet bedoeld voor de financiële overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of de AOW;
7. Betaling door werkgever van de beëindigingsvergoeding onder 4 zal (uiterlijk) plaatsvinden bij de eindafrekening in de maand januari 2016. Op deze uitbetaling van de beëindigingsvergoeding aan werknemer wordt door werkgever hierop in beginsel loonbelasting ingehouden. Er vindt geen inhouding plaats van premies ingevolge de werknemersverzekeringen, daar de vergoeding is aan te merken als inkomen uit vroegere dienstbetrekking.
(…)”
Belanghebbende heeft de beëindigingsvergoeding van € 107.324 in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2016 als inkomen uit werk en woning aangegeven. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag de aangifte gevolgd.
3 Geschil
In geschil is of de beëindigingsvergoeding gedeeltelijk moet worden aangemerkt als een niet tot het loon behorende vergoeding voor geleden immateriële schade.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.