Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6891, 18/00285
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6891, 18/00285
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2019
- Datum publicatie
- 30 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:6891
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:2414, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:925
- Zaaknummer
- 18/00285
Inhoudsindicatie
BPM De handelsinkoopwaarde van een gebruikte kampeerauto kan niet worden bepaald aan de hand van gebruikte bestelauto’s.
Beide type auto’s zijn niet gelijksoortig en de afschrijving verloopt niet gelijk.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummer 18/00285
uitspraakdatum: 27 augustus 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 13 maart 2018, nummer LEE 17/3065, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is met dagtekening 24 juni 2016 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.789. Bij beschikking is aan belanghebbende € 54 belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 11 augustus 2017 ongegrond verklaard en de bestreden naheffingsaanslag en beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen [A] als gemachtigde van belanghebbende, alsmede [B] en mr. [C] namens de Inspecteur.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Feiten
Belanghebbende heeft op 25 juni 2015 in Duitsland een gebruikte kampeerwagen gekocht, een Fiat Adria, Ducato Sport A660 SP, VIN [00000] , voor € 42.245 inclusief (Duitse) BTW. De datum van eerste toelating in Nederland is 11 juni 2013.
Op 10 juli 2015 heeft belanghebbende (met dagtekening 3 juli 2015) een aangifte in de BPM ingediend naar een te betalen bedrag aan BPM van € 3.681. Daaraan lag een taxatie van Eurotaxglass's ten grondslag, waaruit volgt dat het BPM-bedrag is berekend op basis van de parameters van een vergelijkbare gesloten bestelauto. Overeenkomstig de aangifte heeft belanghebbende dit bedrag aan BPM op 10 juli 2015 voldaan.
Op 22 december 2015 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een vooraankondiging van de naheffingsaanslag gestuurd, waarin hij het bedrag en de aanleiding meedeelde en waarin belanghebbende in de gelegenheid is gesteld om alsnog een koerslijst voor campers te hanteren. In deze vooraankondiging is verder het volgende opgenomen:
“Als u het niet eens bent met mijn voornemen
Bent u het niet eens met mijn voornemen om u deze naheffingsaanslag op te leggen? Dan kunt u hierop vóór 6 januari 2016 reageren. Heb ik voor deze datum geen reactie van u ontvangen, dan zal ik de naheffingsaanslag opleggen.”.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is primair of de bestreden naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
In eerste aanleg hebben partijen eenparig verklaard dat ten aanzien van de hoogte van de verschuldigde BPM het materiële geschil zich beperkt tot uitsluitend de omvang van het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage ter bepaling van de zogeheten rest-BPM.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.