Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6895, 18/00695
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27-08-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:6895, 18/00695
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 27 augustus 2019
- Datum publicatie
- 30 augustus 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:6895
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2018:2577, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1448, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/00695
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Dividenduitkeringen. Redelijke schatting, interne compensatie, vertrouwensbeginsel, fair play.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 18/00695
uitspraakdatum: 27 augustus 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de Inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juli 2018, nummer LEE 16/4801, ECLI:NL:RBNNE:2018:2577, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 112.500 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. Tevens heeft de Rechtbank de Inspecteur veroordeeld tot betaling van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.750.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was in 2009 gehuwd met [A] (hierna: [A] ).
[A] hield in 2009 alle aandelen in [B] B.V. (vanaf 16 december 2010 genaamd en in deze uitspraak ook genoemd [C] B.V.). Deze vennootschap hield alle aandelen in [D] B.V. (vanaf 16 december 2010 genaamd en in deze uitspraak ook genoemd [E] B.V.) en 95% van de aandelen in [F] B.V. (vanaf 16 december 2010 genaamd en in deze uitspraak ook genoemd [G] B.V.). De overige 5% van de aandelen in [F] B.V. werd tot 21 juli 2009 gehouden door [H] B.V. Vanaf 21 juli 2009 werd deze overige 5% van de aandelen gehouden door [I] U.A.
Belanghebbende heeft op 14 januari 2013 aangifte in de IB/PVV gedaan naar belastbare inkomens van nihil. De Inspecteur heeft met dagtekening 27 februari 2013 overeenkomstig de ingediende aangifte een aanslag in de IB/PVV opgelegd naar belastbare inkomens van nihil.
In het kader van een onderzoek bij [A] financieel en fiscaal adviseur, heeft de FIOD documenten in beslag genomen. Tot die documenten behoorden bescheiden met onderdelen van de administratie van de hiervoor in 2.2 genoemde vennootschappen.
De Inspecteur heeft [A] bij brief van 12 november 2014 verzocht informatie te verstrekken over onder andere een door [J] in 2009 aan [A] verstrekte lening voor een bedrag van € 965.000, alle vorderingen en schulden van [A] op en aan [C] B.V., [G] B.V. en [E] B.V. vanaf 1 januari 2009, en door [A] vanaf 2009 ontvangen dividenden van [C] B.V. en [G] B.V. De Inspecteur heeft in zijn brief van 12 november 2014 daarnaast – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2009
Binnenkort verstrijkt de termijn voor het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 2009. Wij leggen u daarom nu deze aanslag op.
Uit ons ter beschikking staande documenten kan de conclusie worden getrokken dat aan u een dividenduitkering heeft plaatsgevonden in het jaar 2009. De hoogte van de uitkering is ons niet precies bekend. Uit documenten blijkt wel dat deze uitkering zo hoog is, dat u daardoor een vordering hebt verkregen op [C] B.V./ [G] van € 1.000.000. U had schulden aan [C] B.V. en de dochtervennootschappen daarvan. De dividenduitkering is dus de hoogte van deze schulden vermeerderd met € 1.000.000. In deze brief is al vermeld dat er met betrekking tot de aankoop van de loods in het jaar 2009 ook al sprake is van een uitdeling van € 275.000. De hoogte van het dividend kan nu als volgt worden berekend:
Loods € 275.000
Rekening courant [C] B. V. ultimo 2009 € 200.782
Verkregen vordering € 1.000.000
Rekening courant [E] B. V. € 76.760
Totaal € 1.552.542
Afgerond op € 1.600.000
Van dit bedrag wordt 50% tot uw inkomen gerekend en 50% tot het inkomen van uw echtgenote.”.
Met dagtekening 13 december 2014 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2009 opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 800.000.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingaanslag.
Bij brief van 22 juni 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht informatie te verstrekken over onder andere een lening van [A] van [J] uit 2009 voor een bedrag van € 965.000, alle vorderingen en schulden van [A] op en aan [C] B.V., [G] B.V. en [E] B.V. vanaf 1 januari 2009 en alle door [A] vanaf 2009 ontvangen dividenden. De Inspecteur heeft belanghebbende verzocht de gevraagde informatie voor 18 juli 2015 te verstrekken.
Belanghebbende heeft verzocht om uitstel voor het verstrekken van de door de Inspecteur gevraagde informatie. Bij brief van 14 augustus 2015 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht de bij brief van 22 juni 2015 gevraagde informatie voor 29 augustus 2015 te verstrekken.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 september 2015 aan belanghebbende een informatiebeschikking gegeven, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan het informatieverzoek van de Inspecteur van 22 juni 2015 en daarmee niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Inspecteur heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie alsnog binnen drie weken te verstrekken.
Belanghebbende heeft bij brief van 19 oktober 2015 verzocht om de gegeven termijn van drie weken te verlengen met nog eens drie weken. De Inspecteur heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 28 oktober 2015. Belanghebbende heeft niet binnen de termijn van drie weken na dagtekening van de informatiebeschikking de door de Inspecteur gevraagde informatie verstrekt.
Belanghebbende heeft geen bezwaar of beroep ingesteld tegen de door de Inspecteur gegeven informatiebeschikking.
In de uitspraak op bezwaar van 2 november 2016 heeft de Inspecteur - voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“ Dividend uitkering [G] BV
Op 12 april 2011 heeft de heer [J] een overeenkomst overgelegd aan de FIOD. Dit betreft een overeenkomst van geldlening/investering van 27 maart 2010 tussen de heer [J] (geldgever), [G] B.V. (geldnemer) en de heer [A] . In deze overeenkomst staat onder andere dat:
Geldgever [J] een lening heeft verstrekt aan de heer [A] van een hoofdsom van € 965.000, en dat het verschuldigde bedrag verhoogd met rente en kosten is aangezwollen tot € 1.100.000.
Geldnemer ( [G] B.V.) ten titel van een dividenduitkering een schuld heeft aan de heer [A] ten bedrage van minimaal genoemde hoofdsom verhoogd met rente en kosten.
[G] B.V. wil de schuld die de heer [A] heeft aan geldgever, [J] , overnemen. De vordering die de heer [A] zou hebben op [G] B.V. wordt weggestreept tegen, dan wel verrekend met de schuld die de heer [A] heeft aan [J] .
Geldnemer ( [G] B.V.) heeft dan geen schuld meer aan [A] maar aan geldgever, [J] .
De laatste aangifte VPB van de fiscale eenheid VPB [C] BV betrof het belastingjaar 2008. Daarin stond geen dividenduitkering van € 1.100.000 vermeld. Er zijn sindsdien ook geen aangiften dividendbelasting ingediend. Er zijn vanaf 2008 ook geen aangiften inkomstenbelasting door dhr [A] en zijn echtgenote ingediend, waarin inkomsten uit aanmerkelijk belang zijn vermeld. Tijdens het hoorgesprek van 27 september 2016 heeft de heer [K] namens de heer [A] bevestigd dat de genoemde dividenduitkering van minimaal € 1.100.000 heeft plaatsgevonden. Dit heeft volgens de heer [K] waarschijnlijk plaatsgevonden in het jaar 2010.
(…)
Beoordeling van het bezwaar
(…)
Dividend uitkering [G] BV
Uit de feiten zoals beschreven in de paragrafen 4.11. en 4.12. blijkt, dat de heer [A] tussen l januari 2009 en 27 maart 2010 van [G] BV, die was opgenomen in de fiscale eenheid VPB [C] BV, een dividenduitkering heeft ontvangen van minimaal € 1.100.000. Zoals beschreven in paragraaf 4.7., beschikte de fiscale eenheid over genoeg winstreserves, winsten en te verwachten winsten om een dividenduitkering van minimaal € 1.100.000 te doen. Van deze uitkering is geen aangifte dividendbelasting ingediend. Ook is deze uitkering niet vermeld in een aangifte inkomstenbelasting van de heer [A] en/of zijn echtgenote. Tijdens het hoorgesprek heeft u bevestigd dat deze dividenduitkering heeft plaatsgevonden, en wel waarschijnlijk in 2010. Ik heb echter geen bewijzen van u ontvangen die dat bevestigen. Ik kan daarom niet met zekerheid stellen of dit dividend in 2009, danwel in 2010, danwel gedeeltelijk in beide jaren als regulier inkomen uit aanmerkelijk belang belast moet worden.
Ik heb daarom besloten om ter behoud van rechten dit regulier inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.100.000 voor beide jaren geheel in stand te houden. Mocht op een later moment onherroepelijk en zonder twijfel vast komen staan dat de betreffende uitdeling ten onrechte meermalen bij mevrouw [X] als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang is belast, dan ben ik bereid deze dubbele belasting ambtshalve te verminderen.
(…)
Conclusie
Samenvattend kom ik tot het volgende inkomen van mevrouw [X] :
Onderdeel |
(Nader) Vastgesteld |
|
Inkomen uit aanmerkelijk belang |
€ 800.000 |
”. |
Tot de stukken van het geding behoort een nota van een notaris met aanhef “NOTA VAN AFREKENING” ten name van [F] B.V. Op deze afrekening is onder andere het volgende vermeld:
“Betreft : [B] te [Z]
Koper : [L] B.V.
Overdracht : 3 september 2010
(…)
Te betalen Te ontvangen
(…)
Schuldovername dividenduitkering
aan aandeelhouder en [H]
€ 1.770.000,00”.
Tot de stukken van geding behoren tevens twee overeenkomsten gedagtekend 29 juli 2009 en 27 maart 2010. De overeenkomst met dagtekening 29 juli 2009, heeft als opschrift “Leningovereenkomst van korte duur” en betreft een overeenkomst tussen [J] aangeduid als “Geldgever” en [A] aangeduid als “Geldnemer”. In deze overeenkomst is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“Artikel 1 lening
Geldgever verstrekt een lening aan Geldnemer en deze neemt de lening aan. De leningovereenkomst wordt aangegaan op 1 augustus 2009 en de gelden zullen op eerste verzoek van Geldnemer worden uit betaald aan een door Geldnemer op te geven rekeningnummer.
Artikel 2 Hoofdsom en vergoeding
De lening heeft een hoofdsom van EUR 1.000.000 en een disconto van EUR 35.000. Het saldo wordt in één bedrag uitbetaald. De hoofdsom dient in één bedrag te worden terug betaald.
(…)
Artikel 4 Zekerheden
Geldnemer heeft een vordering op zijn holding uit hoofde van aan hem toegekende dividenden en een saldo in rekening courant. Geldnemer is enig aandeelhouder en enig bestuurder van de holding. Deze vordering dient als zekerheid voor onderhavige lening. (…)”
De overeenkomst met dagtekening 27 maart 2010, heeft als opschrift “OVEREENKOMST VAN GELDLENING / INVESTERING” en betreft een overeenkomst tussen [J] aangeduid als “Geldgever”, [F] B.V. aangeduid als “Geldnemer” en [A] . In deze lening is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald:
“IN AANMERKING NEMENDE DAT:
a) Geldgever een lening heeft verstrekt aan [A] van een hoofdsom van € 965.000, = (zegge negenhonderd vijfenzestig duizend euro). Tot op heden is het verschuldigde bedrag verhoogd met rente en kosten aangezwollen tot € 1.100.000,= (zegge een miljoen een honderd duizend euro).
b) Geldnemer heeft ten titel van dividend uitkering een schuld aan [A] ten bedrage van minimaal genoemde hoofdsom verhoogd met rente en kosten en wenst de schuld van [A] aan Geldnemer over te nemen als zijnde haar eigen schuld.
c) Geldnemer heeft dan voor dat deel geen schuld meer aan [A] maar aan Geldgever.
(…)
Artikel 1 : Geldlening en vergoeding
Geldgever heeft een bedrag van € 1.100.000,-- (zegge een miljoen een honderdduizend euro), hierna de ‘Hoofdsom’, verstrekt ten titel van geldlening aan Geldnemer en Geldnemer verklaart voornoemd bedrag schuldig te zijn aan Geldgever.
(…)”.
3 Geschil
In geschil is of het bij de navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2009 in aanmerking genomen belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang te hoog is.
De Inspecteur stelt dat het in aanmerking genomen belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang niet te hoog is. Volgens de Inspecteur heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de correcties met betrekking tot de dividenduitkering ontvangen van [G] B.V. en de schulden aan [C] B.V. en [E] B.V., gelet op de door de Inspecteur in zijn uitspraak op bezwaar gedane toezegging, op grond van het vertrouwensbeginsel volledig moeten vervallen. Daarnaast doet de Inspecteur een beroep op interne compensatie.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en stelt dat de Inspecteur geen geslaagd beroep kan doen op interne compensatie.