Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7343, 18/01005 en 18/01006
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7343, 18/01005 en 18/01006
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 september 2019
- Datum publicatie
- 13 september 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:7343
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1328
- Zaaknummer
- 18/01005 en 18/01006
Inhoudsindicatie
Loonheffingen. Vaste kostenvergoedingen zijn ten onrechte onbelast uitbetaald omdat deze niet per kostencategorie vooraf of uiterlijk op het moment van betaling ervan naar aard en omvang waren gespecifieerd.
Ook is het gebruteerde tabeltarief terecht toegepast.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 18/01005 en 18/01006
uitspraakdatum: 10 september 2019
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 september 2018, nummers LEE 18/522 en 18/523, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag loonbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: loonheffingen) opgelegd naar een bedrag van € 7.147. Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.104.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende – tegen de onder 1.1 bedoelde naheffingsaanslag en beschikking – heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 5.848 en de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd.
Aan belanghebbende is voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd naar een bedrag van in totaal € 37.182 (€ 15.822 voor 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 en € 21.360 voor 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012). Aan heffingsrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.361 (1 januari 2011 tot en met 31 december 2011) respectievelijk aan belastingrente € 2.690 (1 januari 2012 tot en met 31 december 2012). Bij beschikking is een vergrijpboete opgelegd van € 3.936 (1 januari 2011 tot en met 31 december 2011) en eveneens € 3.936 (1 januari 2012 tot en met 31 december 2012).
Op het bezwaarschrift van belanghebbende – tegen de onder 1.3 bedoelde naheffingsaanslag en beschikkingen – heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 34.584, de beschikking heffingsrente en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd en de boetebeschikkingen vernietigd.
Belanghebbende is tegen de onder 1.2 en 1.4 genoemde uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 11 september 2018 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december verminderd tot een bedrag van € 2.599, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de naheffingsaanslag voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2012 verminderd tot een bedrag van € 33.230, de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende [A] en mr. [B] , alsmede mr. [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] en [E] .
Partijen hebben elk een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
De voorzitter heeft ter zitting de zaak aangehouden in verband met een nader bewijsaanbod van belanghebbende inhoudende het overleggen van stukken die op een usb-stick eerder zijn aangeboden aan de Inspecteur en waarvan belanghebbende meent dat niet al die stukken reeds tot de gedingstukken behoren. Met begeleidend schrijven van 2 mei 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende de bedoelde stukken overgelegd aan het Hof. Het Hof heeft deze stukken doorgestuurd aan de Inspecteur, die het Hof bij schrijven van 19 mei 2019 heeft bericht dat, hoewel geconstateerd hebbend dat de door belanghebbende nader overgelegde stukken meer omvatten dan de stukken die zich aanvankelijk op de aangeboden usb-stick bevonden, de desbetreffende stukken tot de gedingstukken kunnen worden gerekend. Het Hof heeft daarop de bedoelde stukken tot de gedingstukken gerekend en, nadat partijen het Hof hebben bericht af te zien van een nadere zitting, het onderzoek gesloten.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is op 6 april 2000 opgericht. Zij heeft een dochter, [F] B.V. (verder: [F] ). De activiteiten van [F] bestaan uit het organiseren van Bollywood evenementen en het in de lucht houden van een eigen radiostation, [G] -radio, waarvan de uitzendingen door vrijwilligers worden verzorgd. De directeur, enig aandeelhouder en enig werknemer van belanghebbende, [A] (verder: de DGA) stuurt de activiteiten in [F] aan. [F] heeft één, parttime, werkneemster in dienst, de echtgenote van de DGA. Zij verricht administratieve werkzaamheden.
In de notulen van de bestuursvergadering van belanghebbende van 14 december 2001 is het volgende vermeld:
"Aan de orde is de vaststelling van onkostenvergoeding aan de directeur van [X] B.V., tevens (aangewezen) directeur van [F] B.V. (waaronder binnenkort [G] Radio wordt ondergebracht), per ingaande 01-01-2002. De voorbereidingen van [G] Radio is in volle gang, waarvoor een onkostenvergoeding onvermijdelijk wordt geacht.
De voorzitter stelt voor om de volgende onbelast vergoedingen maandelijks toe te kennen aan de directeur per ingaande 01-01-2002.
1. - Representatievergoeding van €150 ter dekking van alle prive betaalde kosten uit prive middelen voor zakelijke representaties. Er wordt kantoor aan huis gehouden. In deze gaat het om alle verstrekkingen voor vergaderingen vanuit kantoor aan huis zoals koffie, thee, frisdranken, versnaperingen, ontbijt, lunch, diners uit eigen privé keuken.
2. Een telefoonvergoeding van €50,- wordt toegekend ter dekking van de zakelijke gesprekken met het privé-telefoonabonnement.
3. Voor zakelijke reizen wordt geen auto ter beschikking gesteld maar een vergoeding verstrekt van €250,- voor het gebruik van de prive auto's voor alle zakelijke ritten waaronder het woon- werkverkeer.
Na enige discussie wordt het voorstel met algemene stemmen aangenomen.".
De onder 2.2 vermelde vergoedingen heeft belanghebbende - onder meer - in de jaren 2010, 2011 en 2012 maandelijks netto aan haar DGA uitbetaald.
Vanaf mei 2011 heeft belanghebbende aan haar DGA een auto ter beschikking gesteld.
Op 21 januari 2014 is een boekenonderzoek naar - onder meer - de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffingen over de tijdvakken januari tot en met december van de jaren 2010, 2011 en 2012 gestart bij belanghebbende. Het rapport van het boekenonderzoek is gedateerd 26 augustus 2015.
De uitkomsten van het onder 2.5 bedoelde boekenonderzoek hebben tot de in geding zijnde naheffingsaanslagen geleid. De Inspecteur heeft het loon voor de loonheffing gecorrigeerd op het punt van de toegekende en uitbetaalde netto vaste kostenvergoedingen (2010, 2011 en 2012), alsmede wegens privégebruik van de zakelijke auto (2011, 2012), en wel als volgt:
Vaste kostenvergoedingen
Representatievergoeding € 250
Telefoonvergoeding € 50
Autokostenkostenvergoeding € 250
Over 12 maanden: € 6.600 x 108,3% = € 7.147 aan loonheffingen per jaar
De Inspecteur heeft de loonheffingen over de vaste kostenvergoedingen vastgesteld door het bedrag aan vaste kostenvergoedingen te bruteren (108,3%).
Loonheffing in verband met bijtelling privégebruik auto
2011 € 8.675
2012 € 14.213
Belanghebbende is in bezwaar gekomen en heeft daarbij gesteld dat geen sprake is van privégebruik van de auto, dat de kostenvergoedingen volledig onbelast dienen te zijn, dat de Inspecteur is uitgegaan van een te hoge vaste vergoeding voor representatiekosten en dat de Inspecteur daardoor van een te hoog totaalbedrag is uitgegaan. Het totaalbedrag van de vaste kostenvergoeding bedraagt per jaar:
Representatiekostenvergoeding € 150
Telefoonkostenvergoeding € 50
Autokostenvergoeding € 250
Over 12 maanden: € 5.400
De Inspecteur heeft bij brief van 16 mei 2017 zijn voorgenomen beslissingen op bezwaar bekend gemaakt. De Inspecteur heeft de correctie in verband met de kostenvergoedingen gewijzigd naar € 5.400 op jaarbasis, resulterend in een naheffing van € 5.848 per jaar.
Partijen hebben over en weer gereageerd en onder meer op 15 september 2017 en 3 oktober 2017 hebben hoorgesprekken plaatsgevonden.
Bij de uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen op het punt van de vaste representatiekostenvergoeding verminderd (zie 2.8).
Op 23 januari 2018 zijn de verminderingsbeschikkingen bekend gemaakt.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de naheffingsaanslagen loonheffingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd in verband met het aan de DGA zonder inhouding van loonheffingen uitbetalen van vaste kostenvergoedingen ten bedrage van in totaal € 5.400 per jaar, alsmede het niet aangeven van privégebruik van de aan de DGA ter beschikking gestelde auto in 2011 en 2012. Voorts is de brutering op basis van het zogenoemde tabeltarief die is toegepast bij de kostenvergoeding tussen partijen in geschil.
Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslagen onterecht zijn opgelegd en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de bestreden naheffingsaanslagen en van de bestreden beschikkingen heffingsrente respectievelijk belastingrente.
De Inspecteur meent dat de bedoelde naheffingsaanslagen en rentebeschikkingen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
Niet meer in geschil is dat de vergoeding van autokosten tot en met mei 2011 onbelast kan blijven. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat, indien de Inspecteur met betrekking tot het privégebruik van de auto in het gelijk wordt gesteld, de loonheffing over dit bestanddeel correct berekend is.