Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7585, 17/01298

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 17-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7585, 17/01298

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
17 september 2019
Datum publicatie
20 september 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:7585
Formele relaties
Zaaknummer
17/01298

Inhoudsindicatie

Bij her-import wordt rekening gehouden met de historische BPM en niet de op grond van art. 10a van de Wet BPM herrekende BPM.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 17/01298

uitspraakdatum: 17 september 2019

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] VOF te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 november 2017, nummer LEE 16/3691, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/

Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 5 juli 2016 een naheffingsaanslag in de Belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 17 juli 2013 is het onderhavige voertuig, een Volkswagen Transporter Multivan 2.0 TSI, geïmporteerd. De datum van eerste toelating van het voertuig is 29 maart 2012. Op 15 september 2015 is het voertuig geëxporteerd. Bij die export is een teruggave verleend van € 6.179, op basis van de afschrijvingstabel. Op 11 februari 2016 heeft belanghebbende het voertuig opnieuw geïmporteerd.

2.2.

Belanghebbende heeft op 11 februari 2016 aangifte gedaan van de import. Het voertuig is op 3 maart 2016 tenaamgesteld. Belanghebbende heeft bij de aangifte in de rubriek Te betalen Belasting een bedrag aan historische BPM ingevuld van € 16.525, hetgeen met een afschrijvingspercentage van 65,75% resulteert in een te betalen BPM van € 5.660. Het bedrag van € 16.525 is het bedrag waarop de Inspecteur de herrekende bruto BPM na de eerste aangifte had vastgesteld.

2.3.

De Inspecteur heeft - na een vooraankondiging op 14 maart 2016 - aan belanghebbende met dagtekening 5 juli 2016 een naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van € 2.169. Bij het vaststellen van de naheffingsaanslag is de Inspecteur uitgegaan van een bruto BPM van € 22.859, hetgeen met een afschrijvingspercentage van 65,75% volgens de afschrijvingstabel resulteert in een te betalen BPM van € 7.829.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de naheffingsaanslag tot de juiste hoogte is vastgesteld.

3.2.1.

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat bij her-import binnen zes maanden op grond van artikel 10a van de Wet Belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: Wet BPM) dient te worden uitgegaan van de ten tijde van de export op het voertuig rustende BPM, zijnde het door de Inspecteur vastgestelde bedrag van € 16.525.

3.2.2.

Subsidiair stelt belanghebbende dat, gelet op de datum van eerste toelating van het voertuig, het voor de eerste helft van het jaar geldende tarief had mogen worden toegepast, waarbij in het onderhavige geval van een bruto BPM van € 20.302 wordt uitgegaan.

3.2.3.

Belanghebbende concludeert vernietiging van de uitspraak van de Rechtsbank en van de uitspraak op bezwaar, en voorts primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.141.

3.2.4.

Belanghebbende verzoekt de veroordeling van de Inspecteur in een vergoeding van de proceskosten, waarin mede begrepen de kosten van bezwaar.

3.3.

De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 16.525 een herrekend bedrag is, dat niet kan worden aangemerkt als de historische bruto BPM op 1 juli 2012. Er is bij het opleggen van de naheffingsaanslag terecht uitgegaan van de historische bruto BPM van € 22.859. Wel kan de Inspecteur zich erin vinden dat het voor het jaar 2012 voordeligste tarief wordt toegepast. Hij concludeert daarom - na wijziging van zijn standpunt in de loop van het geding - tot vermindering van de naheffingsaanslag conform belanghebbendes subsidiaire conclusie. De Inspecteur verweert zich tegen de gevraagde veroordeling tot vergoeding van de kosten van bezwaar, aangezien belanghebbende in bezwaar niet om toepassing van het voordelige tarief had gevraagd, en het de Inspecteur daarom niet is aan te rekenen dat hij met die toepassing bij het doen van zijn uitspraak geen rekening heeft gehouden. Op dezelfde grond meent de Inspecteur dat het verzoek om vergoeding van de proceskosten in hoger beroep dient te worden afgewezen.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

3 Beslissing