Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7700, 18/00768
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7700, 18/00768
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 24 september 2019
- Datum publicatie
- 4 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:7700
- Zaaknummer
- 18/00768
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Vermogensrendementsheffing 2015. Individuele en buitensporige last? Terecht belastingrente in rekening gebracht?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00768
uitspraakdatum: 24 september 2019
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 3 augustus 2018, nummer AWB 18/1478, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd. Ze heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 44.286.
In de papieren aangifte heeft belanghebbende ook een rendementsgrondslag in box 3 vermeld van € 382.748, maar daarbij geen aandeel in de rendementsgrondslag aan zichzelf toegerekend. In de aangifte van haar echtgenoot is ook geen aandeel in de rendementsgrondslag aangegeven. De rendementsgrondslag in box 3 is dus in beide aangiften buiten beschouwing gelaten.
De Inspecteur heeft bij brief van 28 augustus 2017 aan belanghebbende meegedeeld dat hij het voornemen heeft af te wijken van de ingediende aangifte. De Inspecteur had uit de ontvangen renseignementen afgeleid dat de waarde van de banktegoeden op 1 januari 2015 € 42.776 hoger was dan aangegeven. Verder heeft hij de verhoogde rendementsgrondslag alsnog in zijn geheel in box 3 aan belanghebbende toegerekend.
Met dagtekening 29 september 2017 heeft de Inspecteur de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen in box 1 van € 44.286 en een belastbaar inkomen in box 3 van € 17.036. De aanslag bedraagt € 5.405 te betalen, inclusief € 279 aan belastingrente.
Belanghebbende heeft niet betwist dat haar spaartegoeden hoger zijn dan zij in haar aangifte heeft verantwoord. Verder heeft belanghebbende in haar brief van 23 mei 2018 geschreven dat het de bedoeling is dat de spaartegoeden volledig aan haar worden toegerekend, overeenkomstig de opgelegde aanslag.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Hierbij heeft de Rechtbank overwogen dat de belastingrente volledig is opgeroepen door de correctie. Het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel kan belanghebbende dan niet baten. De Rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor matiging van de belastingrente.
3 Geschil
In geschil zijn de belastingaanslag en de belastingrente. Wat de belastingaanslag betreft, is uitsluitend de heffing van box 3 in geschil. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een individuele en buitensporige last. Zij betaalt teveel belasting over haar vermogen, gelet op haar netto-inkomen.