Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7933, 15/01309 en 15/01310
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 30-09-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:7933, 15/01309 en 15/01310
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 30 september 2019
- Datum publicatie
- 4 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:7933
- Zaaknummer
- 15/01309 en 15/01310
Inhoudsindicatie
Tussenbeslissing. Geheimhoudingsprocedure ex art. 8:29 Awb.
De inspecteur verzuimt per afzonderlijke (interne) e-mail en per afzonderlijke geschoonde passage de gewichtige reden van beperkte kennisneming te vermelden en welke belangenafweging daarbij heeft te gelden. De kennelijke opvatting van de inspecteur dat het recht van op intern beraad in alle gevallen aanzienlijk zwaarder weegt dan het individuele belang van een belastingplichtige in een concreet geval bij onbeperkte kennisneming acht het hof, zo in zijn algemeenheid gesteld, niet juist. De inspecteur heeft niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 15/01309 en 15/01310
uitspraakdatum: 30 september 2019
Beslissing van de eerste meervoudige belastingkamer
op het verzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Enschede (hierna: de Inspecteur)
in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V. te [Z]
(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 8 september 2015, nummers AWB 13/5881 en AWB 13/5882.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft voor de tijdvakken november 2003 en december 2003 op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) voldaan.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft op 8 september 2015 uitspraken gedaan.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting van de derde meervoudige belastingkamer van dit Hof heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. De zaken zijn ter zitting aangehouden in verband met de ter zitting gemaakte afspraak dat belanghebbende (kopieën van) cd-roms zal overleggen en de Inspecteur kopieën van met betrekking tot de onderhavige zaken gevoerde correspondentie (e-mails en overige correspondentie). Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 22 oktober 2018 aangetekend aan partijen is verzonden.
Bij brief van 29 november 2018 heeft de Inspecteur afschriften van een ongeschoonde versie van de e-mails naar het Hof gestuurd en aangekondigd dat de overige correspondentie nog zal worden toegestuurd. De Inspecteur heeft daarbij een beroep gedaan op beperkte kennisneming van delen van deze stukken als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
De voorzitter van de derde meervoudige belastingkamer heeft de behandeling van de zaken verwezen naar de eerste meervoudige kamer (hierna: de geheimhoudingskamer) om het beroep op beperkte kennisneming van stukken door de Inspecteur te behandelen.
Bij brief aan de geheimhoudingskamer van 14 februari 2019 heeft de Inspecteur een geschoonde versie van de e-mails ingestuurd.
Bij brieven aan de geheimhoudingskamer van 26 februari 2019 heeft de Inspecteur een ongeschoonde versie van de overige correspondentie, bestemd voor de geheimhoudingskamer, ingestuurd; het eerste deel betreft de correspondentie van de jaren 2014, 2015 en 2016, het tweede deel de correspondentie van de jaren 2017 en 2018.
Bij brieven aan de geheimhoudingskamer van 27 februari 2019 heeft de Inspecteur een geschoonde versie van de overige correspondentie ingediend; het eerste deel betreft de correspondentie van de jaren 2014, 2015 en 2016, het tweede deel de correspondentie van de jaren 2017 en 2018.
Bij brief aan de geheimhoudingskamer van 27 februari 2019 heeft de Inspecteur van de overige correspondentie de printscreens uit “Windows-verkenner” ingestuurd, verdeeld over de jaren 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018. Deze stukken heeft de geheimhoudingskamer naar de gemachtigde gestuurd.
Bij brief aan de geheimhoudingskamer van 27 februari 2019 heeft de Inspecteur een ongeschoonde versie van de overige correspondentie, bestemd voor de geheimhoudingskamer, ingestuurd, verdeeld over de jaren 2014, 2015, 2016 en 2017. De Inspecteur doet wat betreft de overige correspondentie van het jaar 2018 geen beroep op artikel 8:29 van de Awb.
Nadat de griffier op 4 maart 2019 had gebeld met de Inspecteur met het verzoek om een andere versie van alle geschoonde stukken én van alle ongeschoonde stukken, heeft de Inspecteur bij brief aan de geheimhoudingskamer van 8 maart 2019 een nieuwe geschoonde versie van de e-mails ingestuurd, evenwel zonder de gevraagde nummering en rubricering.
De gemachtigde heeft aan de geheimhoudingskamer een brief gezonden van 7 maart 2019, met bijlagen, en daarin een verzoek gedaan om uitstel van de zitting. Dit verzoek is door de voorzitter van de geheimhoudingskamer toegewezen.
Bij brief aan de geheimhoudingskamer van 12 maart 2019 heeft de Inspecteur een nieuwe geschoonde versie en een nieuwe ongeschoonde versie van de overige correspondentie van het jaar 2017 ingestuurd. Dit betreft 4 pakketten, waarvan de geheimhoudingskamer de pakketten met de nummers 2 en 3 (de geschoonde versie) aan de gemachtigde heeft gestuurd.
De geheimhoudingskamer heeft bij brief van 14 maart 2019 aan de Inspecteur meegedeeld aan welke vereisten de over te leggen stukken, mede in verband met de zeer grote omvang van de hoeveelheid stukken, dienen te voldoen.
Naar aanleiding van de onder 1.17 vermelde brief heeft de Inspecteur bij brief aan de geheimhoudingskamer van 3 april 2019, ingekomen op 4 april 2019, de geschoonde versie van de overige correspondentie van het jaar 2017 ingestuurd. Daarbij hoort een algemene inhoudsopgave ter zake van de 35 stukken van dat jaar en een nadere inhoudsopgave van “stuk 1”, te weten e-mails uit het Word-document ontvangen van mr. [A] (hierna: [A] ) d.d. 3 maart 2017. De geschoonde versie van de overige correspondentie van het jaar 2017 met de algemene inhoudsopgave en de nadere inhoudsopgave van stuk 1 met daarbij de geschoonde versie van stuk 1 zijn naar de gemachtigde gestuurd.
Bij brief aan de geheimhoudingskamer van eveneens 3 april 2019 heeft de Inspecteur een nieuwe versie van pakket nummer 4 (ongeschoonde versie van de overige correspondentie, die ook is ingekomen bij brief van 12 maart 2019, voorzien van de printscreens), bestemd voor de geheimhoudingskamer, ingestuurd.
Bij brieven aan de geheimhoudingskamer van 9 april 2019 heeft de Inspecteur een geschoonde versie en een, voor de geheimhoudingskamer bestemde, ongeschoonde versie van de e-mails (elk 3 delen “ [B] ” en 1 deel “ [C] ”) ingestuurd, nu voorzien van een inhoudsopgave en een nummering. De inhoudsopgave en de geschoonde versie van de e-mails met nummering zijn naar de gemachtigde doorgestuurd.
Het onder 1.11 vermelde eerste deel (betreffende de jaren 2014, 2015 en 2016) van de geschoonde versie van de overige correspondentie heeft de geheimhoudingskamer naar de gemachtigde gestuurd. Een deel van het onder 1.11 vermelde tweede deel (betreffende het jaar 2018) is eveneens naar de gemachtigde gestuurd.
Belanghebbende heeft met dagtekening 7 juni 2019 een brief met nadere stukken ingestuurd.
Het verzoek van de Inspecteur is ter zitting van de geheimhoudingskamer behandeld op 18 juni 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht.
2 Overwegingen
De aanleiding voor de onderhavige geheimhoudingsprocedure is de ter zitting van de kamer die de hoofdzaken behandelt (hierna: de hoofdkamer) op 3 oktober 2018 door partijen gemaakte afspraak dat belanghebbende (kopieën van) cd-roms zal overleggen en de Inspecteur kopieën van met betrekking tot de onderhavige zaken gevoerde correspondentie (e-mailberichten en overige correspondentie). In het proces-verbaal van de zitting op 3 oktober 2018 is omtrent de afspraak over de door de Inspecteur te verstrekken stukken onder meer het volgende opgenomen:
“Na heropening houdt de voorzitter belanghebbende voor dat zij een beroep op het vertrouwensbeginsel heeft gedaan en dat het derhalve aan haar is aannemelijk te maken dat een toezegging is gedaan. Daarbij spelen de cd-roms een rol. Zij vraagt belanghebbende of zij bereid is de cd-roms in te brengen.
De gemachtigde van belanghebbende verklaart dat hij daartoe bereid is.
(…)
[De directeur van belanghebbende] merkt in een reactie op dat er meer procedures lopen. (…)
Hij is bereid die cd-roms in te brengen. Daaraan verbindt hij wel de voorwaarde dat de Belastingdienst de 1200 berichten inbrengt. Hij vermoedt dat uit de berichten die gedane toezeggingen blijken. Hij ziet niet in hoe dergelijke berichten anders vertrouwelijk c.q. van strategisch belang zouden kunnen zijn.
De gemachtigde van belanghebbende vraagt de voorzitter of de Belastingdienst bereid is de berichten te verstrekken.
(…)
[De Inspecteur] merkt in reactie op dat hij ooit het getal 1200 heeft genoemd. Inmiddels gaat het om ruim 1500 berichten. Hij is bereid die berichten aan het Hof te verstrekken.
[De Inspecteur] voegt daaraan toe dat een deel van de berichten van strategisch belang is.
Tussen partijen en het Hof ontspint zich een discussie over de te verstrekken documenten. Uiteindelijk wordt afgesproken dat de Inspecteur alle correspondentie (e-mails en overige correspondentie) zal verstrekken vanaf januari 2014 tot heden die betrekking heeft op de onderhavige zaken en in het bijzonder op het vertrouwensbeginsel. De (passages van) stukken waarvan belanghebbende kennis mag nemen, zullen op normale wijze aan het Hof worden toegestuurd. Het Hof zal een afschrift van deze stukken naar belanghebbende sturen. De (passages van) stukken waarvan de Inspecteur zich op het standpunt stelt dat belanghebbende daarvan geen kennis mag nemen, zullen in een tweede enveloppe worden gedaan. Deze enveloppe zal worden verzegeld en worden voorzien van de tekst ‘8:29-stukken’. Deze tweede enveloppe zal, vergezeld van een aanbiedingsbrief waarin wordt gemotiveerd waarom belanghebbende van de stukken geen kennis mag nemen, in een derde enveloppe naar het Hof worden gestuurd. Een afschrift van deze motivering zal aan belanghebbende worden verstrekt, zodat zij daarop kan reageren. De geheimhoudingskamer zal zich vervolgens over deze stukken, de motivering en de reactie buigen”.
De geheimhoudingskamer heeft van de Inspecteur diverse sets aan ongeschoonde en geschoonde stukken ontvangen, die door de voorzitter van de geheimhoudingskamer, gelet op de onoverzichtelijkheid van die versies, niet zijn geaccepteerd en die met toestemming van de Inspecteur zijn vernietigd. In de brief van 14 maart 2019 heeft de geheimhoudingskamer aan de Inspecteur meegedeeld aan welke vereisten de over te leggen stukken, mede in verband met de zeer grote omvang van de hoeveelheid stukken, waaronder ten minste 2.229 e-mails, dienen te voldoen. Daarbij is er onder meer op gewezen dat van de e-mailberichten een inhoudsopgave dient te worden verstrekt waarin 1) elke afzonderlijke e-mail van een nummer is voorzien, 2) elke afzonderlijke e-mail benoemd wordt naar datum, afzender, ontvanger en eventueel onderwerp, 3) per afzonderlijke e-mail wordt aangegeven of die e-mail ten dele of geheel is geschoond, en 4) per afzonderlijke e-mail de gewichtige reden wordt vermeld waarop een beroep wordt gedaan, indien die reden een andere is dan het recht op vrijheid en vertrouwelijkheid van intern beraad. Voor de overige correspondentie van het jaar 2017 zijn in de brief soortgelijke vereisten vermeld. De Inspecteur heeft daarna nieuwe versies van de ongeschoonde en geschoonde stukken ingestuurd.
Ter zitting van de geheimhoudingskamer is vastgesteld dat de geheimhoudingskamer voor de beoordeling kan uitgaan van de volgende versies van de ongeschoonde en geschoonde stukken:
- de – onder 1.20 genoemde – bij brieven van 9 april 2019 overgelegde geschoonde en ongeschoonde versie van de e-mails, voorzien van een inhoudsopgave en nummering;
- de onder 1.10 en 1.11 vermelde eerste delen (betreffende de jaren 2014, 2015 en 2016) van de ongeschoonde en geschoonde versie van de overige correspondentie;
- wat betreft de overige correspondentie van het jaar 2017 gaat het om de bij de – onder 1.16 genoemde – brief van 12 maart 2019 overgelegde pakketten 2 en 3 (geschoonde versie) en het pakket 1 (ongeschoonde versie), en om de bij – onder 1.18 en 1.19 genoemde – brieven van 3 april 2019 ingestuurde ongeschoonde en geschoonde versie van stuk 1 en nieuwe versie van pakket 4 (ongeschoonde versie).
De eerdere, en niet geaccepteerde, versies moeten worden geacht niet te zijn ingediend.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat voor de onderstaande stukken kennisneming van delen van deze stukken is voorbehouden aan het Hof (beperkte kennisneming) als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb.
E-mails |
||
“ [C] ” |
26/10/18 – 27/09/17 |
1 t/m 420 |
“ [B] ” |
16/11/17 – 11/06/16 |
1 t/m 820 |
“ [B] ” |
10/06/16 – 08/07/15 |
B1 t/m B581 |
“ [B] ” |
08/07/15 – 17/12/13 |
C001 t/m C408 |
Overige correspondentie |
||
Jaar 2014 |
Stuk nr. 9 |
|
Jaar 2015 |
Stuk nr. 31 |
|
Jaar 2016 |
Stuk nr. 51 |
|
Jaar 2017 |
Stuk nr. 1 (= 30 e-mails uit Word-document [A] ) |
|
Stuk nrs 15, 16, 19, 20, 21, 22, 23, 26, 27, 28, 30 en 31 |
De geheimhoudingskamer stelt voorop dat de hoofdkamer – indien nodig – zal beslissen over de vraag of de te beoordelen stukken op de zaken betrekking hebbende stukken zijn zoals bedoeld in artikel 8:42 van de Awb en of de Inspecteur heeft voldaan aan de ter zitting van 3 oktober 2018 gemaakte afspraak (al dan niet op de voet van artikel 8:45 van de Awb) over het overleggen van stukken. De geheimhoudingskamer beperkt zich tot de beslissing of beperking van de kennisneming van (delen van) deze stukken gerechtvaardigd is.
Op de voet van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb kan de inspecteur, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, weigeren stukken, of gedeelten daarvan, over te leggen dan wel deze alleen aan de rechter ter kennis brengen. De geheimhoudingskamer stelt voorop dat bij de toepassing van dit artikellid de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur voor beperkte kennisneming aangevoerde redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbende bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die beperkte kennisneming rechtvaardigen.
De Inspecteur heeft in zijn brief van 29 november 2018 omtrent de gewichtige redenen voor het schonen van passages in de stukken het volgende aangevoerd:
“Ik ben van mening dat er gewichtige redenen bestaan om niet alle correspondentie te verstrekken. De Belastingdienst heeft evenals de belanghebbende met het informele verschoningsrecht van belastingadviseurs en hun cliënten, ook recht op vrijheid en vertrouwelijkheid van juridisch beraad en dus op geheimhouding van interne of extern ingewonnen juridische sterkte/zwakte analyses en beschouwingen. De aan uw Hof toegezonden berichten bevatten een combinatie van strategiebesprekingen en voortgangsoverwegingen betreffende zaken, (intern) juridisch beraad - al dan niet met specialisten of coördinatoren binnen de Belastingdienst - / standpuntbepaling en discussie, dan wel persoonlijke opmerkingen c.q. commentaar van individuele medewerkers.”.
Ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft de Inspecteur daaraan toegevoegd dat voor elk afzonderlijk e-mailbericht of stuk geldt dat één of meer van de in voormelde brief genoemde gewichtige redenen van toepassing is. Bovendien, zo heeft de Inspecteur ter zitting betoogd, mogen bijna alle interne e-mails geheel geschoond worden; het algemene recht van intern beraad prevaleert boven de belangen van een individuele belastingplichtige in een bepaalde zaak. Ter zitting heeft de Inspecteur met betrekking tot een e-mailbericht in het pakket “ [B] ”, met nummer 239, dat op 21 maart 2017 intern is verstuurd, nog als aanvullende reden het waarborgen van de privacy van een ambtenaar aangevoerd, omdat hierin als bijlage een e-mailbericht van 17 oktober 2016 is opgenomen waarin wordt gesproken over de medische toestand van [A] .
Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar belang bij het overleggen van de ongeschoonde versie van de stukken voornamelijk ligt in de vraag of met de Inspecteur overeenstemming is bereikt over bepaalde punten. De e-mailberichten en andere correspondentie kunnen, als aanvulling op de geluidsopnamen (op de cd-roms), een licht werpen op de strekking van de besprekingen en de gedane toezegging; voor de reikwijdte van de door [A] gedane toezegging is het voor belanghebbende van belang wat [A] over de besprekingen gecommuniceerd heeft met Kantoor Enschede. Ook is de ongeschoonde versie van belang voor de vraag of de Inspecteur ‘tegen beter weten in’ procedeert.
De geheimhoudingskamer constateert dat de Inspecteur in de door hem overgelegde overzichten (inhoudsopgaven) van de stukken als gewichtige reden enkel “intern beraad” heeft aangevoerd. De geschoonde passages zijn weggelakt. In de betreffende stukken zelf is geen melding gemaakt van de specifieke reden van dit weglakken. Verder constateert de geheimhoudingskamer dat de inhoud van de e-mailberichten, ten aanzien waarvan een beroep wordt gedaan op beperkte kennisneming, in nagenoeg alle gevallen geheel is weggelakt. Ook is in de meeste gevallen de vermelding van het onderwerp geheel weggelakt en in een aantal gevallen ook de namen van de verzender en de ontvanger. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de overgelegde overige correspondentie.
Het verzoek van de Inspecteur ziet op een zeer grote hoeveelheid stukken, namelijk ten minste 2.229 e-mailberichten en een groot aantal stukken aan overige correspondentie. In verband met deze hoeveelheid heeft de geheimhoudingskamer aan de Inspecteur verzocht om een en ander overzichtelijk aan te leveren en per afzonderlijk e-mailbericht of stuk de gewichtige redenen te vermelden. Ook ter zitting van de geheimhoudingskamer is de Inspecteur nadrukkelijk voorgehouden dat hij per afzonderlijk stuk en per afzonderlijke geschoonde passage daarvan dient te vermelden welke gewichtige redenen worden aangevoerd. Ter zitting van de geheimhoudingskamer is ook duidelijk geworden dat door de Inspecteur voor allerlei stukken een beroep wordt gedaan op beperkte kennisneming, terwijl de betreffende stukken reeds bij belanghebbende bekend zijn. Onverklaard is gebleven waarom er in die gevallen dan nog gewichtige redenen zijn voor de beperkte kennisneming van de weggelakte passages in deze stukken.
De Inspecteur heeft, behoudens het hiervoor genoemde beroep op het waarborgen van de privacy van een ambtenaar, evenwel volstaan met de vermelding, voor alle stukken geldend, dat in alle gevallen één of meer van de in zijn brief van 29 november 2018 genoemde gewichtige redenen van toepassing is. Gelet op het betoog van de Inspecteur dat bijna alle interne e-mails geheel geschoond mogen worden, omdat het algemene recht van intern beraad prevaleert boven de belangen van een individuele belastingplichtige in een bepaalde zaak, alsmede op de uit voormelde gang van zaken blijkende proceshouding van de Inspecteur, stelt de Inspecteur zich in wezen op het standpunt dat binnen de Belastingdienst vrijelijk moet kunnen worden gemaild en gecorrespondeerd en dat hij daarom niet per afzonderlijk stuk en per afzonderlijke geschoonde passage daarvan behoeft aan te duiden welke specifieke gewichtige redenen voor dit schonen worden aangevoerd. De geheimhoudingskamer maakt hieruit op dat de kennelijke opvatting van de Inspecteur is dat dit “intern beraad” in alle gevallen aanzienlijk zwaarder weegt dan het individuele belang van een belanghebbende in een concreet geval bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de voorgelegde stukken. Deze opvatting kan, naar het oordeel van de geheimhoudingskamer, zo in zijn algemeenheid gesteld, niet als juist worden aanvaard.
De Inspecteur heeft niet gesteld dat hij de stukken, waaromtrent hij een beroep heeft gedaan op beperkte kennisneming, niet behoefde in te brengen ingevolge het bepaalde in artikel 8:42 dan wel 8:45 van de Awb. Nu de onderhavige stukken zijn ingebracht, dienen deze dan ook, behoudens het geval van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb, integraal te worden overgelegd. In de stukken van het geding noch ter zitting van de geheimhoudingskamer heeft de Inspecteur per afzonderlijk stuk en per afzonderlijke geschoonde passage daarvan vermeld welke concrete, op dat stuk en die passage van toepassing zijnde, gewichtige redenen worden aangevoerd en welke belangenafweging daarbij heeft te gelden. Het toespitsen op de specifieke passages in de stukken is noodzakelijk, temeer nu de geheimhoudingskamer aan de hand van de ongeschoonde stukken heeft geconstateerd dat de e-mailberichten en de overige gevoerde correspondentie zeer uiteenlopend van aard en inhoud zijn en bovendien informatie bevatten die een licht zou kunnen werpen op de vraag of het beroep op het vertrouwensbeginsel gerechtvaardigd is. Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur, naar het oordeel van de geheimhoudingskamer, met hetgeen hij – in algemene zin en zonder nadere toespitsing van de onderbouwing op concrete passages – heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat er ten aanzien van de overgelegde stukken redenen voor beperkte kennisneming zijn die aanzienlijk zwaarder wegen dan het door belanghebbende concreet omschreven belang bij onbeperkte kennisneming daarvan. Het Hof volgt de Inspecteur niet in zijn stelling dat belanghebbende geen belang meer heeft bij integrale overlegging van de stukken omdat belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel in soortgelijke recent bij het Hof gevoerde procedures, aan de hand van (transcripties van) de geluidsopnamen van gesprekken, niet is gehonoreerd. Mede in het licht van de ter zitting van de hoofdkamer van 3 oktober 2018 gemaakte afspraak om de onderhavige stukken te overleggen, valt niet in te zien waarom een belang voor belanghebbende zou ontbreken. Wat betreft het beroep op het waarborgen van de privacy van een ambtenaar overweegt de geheimhoudingskamer dat deze reden ook niet aanzienlijk zwaarder weegt, nu in het betreffende e-mailbericht niet meer staat dan de Inspecteur ter zitting van de geheimhoudingskamer naar voren heeft gebracht.
Slotsom 2.13. De geheimhoudingskamer komt tot de slotsom dat het schonen van de overgelegde stukken waaromtrent een beroep is gedaan op beperkte kennisneming niet gerechtvaardigd is.
De geheimhoudingskamer zal de Inspecteur de gelegenheid bieden mee te delen welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.
3 Beslissing
De geheimhoudingskamer:
– bepaalt dat het schonen van de stukken niet gerechtvaardigd is,
– stelt de Inspecteur in de gelegenheid om de geheimhoudingskamer binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt, en
– houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. J.W. baron van Knobelsdorff en mr. R.R. van der Heide, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is op 30 september 2019 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(K. de Jong-Braaksma) (G.B.A. Brummer)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 30 september 2019
Tegen tussenbeslissingen, zoals die bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb, stelt de wet geen afzonderlijk, tussentijds beroep in cassatie open. Tegen dergelijke beslissingen kan ingevolge artikel 28, vijfde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak.