Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8496, 18/01027
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8496, 18/01027
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 15 oktober 2019
- Datum publicatie
- 25 oktober 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:8496
- Zaaknummer
- 18/01027
Inhoudsindicatie
Dividendbelasting. Transacties met onroerende zaken. Verkapte winstuitdeling?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/01027
uitspraakdatum:
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. (na juridische splitsing thans [Y] B.V.) te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 september 2018, nummer AWB 17/825, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2006 een naheffingsaanslag in de dividendbelasting opgelegd.
De Inspecteur heeft bij uitspraak het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van € 1.002 en de Inspecteur gelast het betaalde griffierecht te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd. Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2019. De Inspecteur heeft op de zitting een pleitnota met een bijlage voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij. Belanghebbende heeft op de zitting een nader stuk overgelegd. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [A] en [B] (hierna te noemen: het echtpaar [A/B] ).
In het jaar 2006 houdt belanghebbende 50% van de aandelen in [C] B.V. (hierna: [C] ). De andere 50% van de aandelen wordt gehouden door [D] (hierna: [D] ) en [E] (hierna: [D/E] ), elk voor gelijke delen.
[C] houdt 100% van de certificaten van aandelen in [F] Vastgoed B.V. (hierna: Vastgoed), opgericht op 26 oktober 2006. Vastgoed is opgericht om een particuliere woonzorginstelling voor ouderen te ontwikkelen. In dit kader was Vastgoed voornemens de onroerende zaak [a-straat] 1 te [G] te kopen. [a-straat] 1 was verbonden aan [a-straat] 3 door middel van een garage, een kerk en andere ruimten.
Het echtpaar [A/B] heeft in september 2006 [a-straat] 3 laten taxeren door [H] , werkzaam bij [I] Makelaardij te [J] . In het taxatierapport is de waarde in het economisch verkeer in vrije staat op taxatiedatum 13 september 2006 bepaald op € 985.000 en in verhuurde staat op € 790.000.
Op 27 oktober 2006 heeft SNS Bank op verzoek van Vastgoed een offerte afgegeven voor het verstrekken van een kredietfaciliteit. In de offerte is het volgende vermeld:
“De faciliteit wordt verstrekt ten behoeve van de aankoop van grond en de bouw van een zorgvilla aan de [a-straat] 1 en 3 te [G] .
(…)
We onderscheiden twee fases:
Fase 1 (€ 1.650.000)
Heeft betrekking op de aankoop plus kosten koper van het onroerend goed aan de [a-straat] 1 en 3 te [G] , waarbij tegelijkertijd [a-straat] 3 te [G] verkocht wordt aan derden.”
Op 1 november 2006 heeft Vastgoed de onroerende zaken [a-straat] 1 en 3 te [G] in eigendom verkregen. De totale koopprijs bedroeg € 2.255.100. Dit bedrag is niet gesplitst in een bedrag voor nummer 1 en een bedrag voor nummer 3. Op dezelfde dag is [a-straat] 3 verkocht en overgedragen aan het echtpaar [A/B] voor een bedrag van € 510.000. De ter zake van de eerste levering door Vastgoed verschuldigde overdrachtsbelasting is niet doorberekend bij die opvolgende overdracht van [a-straat] 3. [a-straat] 3 werd ten tijde van de verkoop deels verhuurd. Voor de verkoop waren de huurovereenkomsten al opgezegd, maar op dat moment was nog onzeker wanneer de huurders definitief het pand zouden verlaten.
Een deel van de grond van [a-straat] 3, te weten 103 m², is op 25 april 2007 door het echtpaar [A/B] voor € 1 teruggeleverd aan Vastgoed. Zodoende kon voor nummer 1 een groter bouwvolume worden gerealiseerd en konden parkeerplaatsen worden gecreëerd.
De bebouwing op [a-straat] 3 is na aankoop voor 181 m² van in totaal 310 m² gesloopt. Dit betroffen met name de aanbouwen en de delen waar [a-straat] 3 en [a-straat] 1 met elkaar verbonden waren. Het pand is voor het overige voor rekening en risico van het echtpaar [A/B] ingrijpend verbouwd. Enige tijd na de aankoop is de bebouwing op [a-straat] 1 voor rekening en risico van Vastgoed volledig gesloopt en is een nieuwe woonzorginstelling gerealiseerd.
Het echtpaar [A/B] heeft [a-straat] 3, nadat de sloop- en verbouwwerkzaamheden waren uitgevoerd, verkocht op 2 februari 2009 aan een derde voor € 1.237.500.
De Inspecteur heeft bij Vastgoed een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting over het (eerste) boekjaar van 1 oktober 2006 tot en met december 2007. In het kader van dit onderzoek is door [K] , taxateur bij verweerder, de waarde in vrije staat van [a-straat] 3 op peildatum 1 november 2006 bepaald op € 985.000 en de waarde in verhuurde staat op € 890.000. In het rapport met de bevindingen van het onderzoek is geconcludeerd dat de overdracht van [a-straat] 3 aan het echtpaar [A/B] had moeten plaatsvinden tegen een prijs van € 911.600 (getaxeerde waarde in verhuurde staat -/- € 30.000 voor de teruggeleverde grond, vermeerderd met overdrachtsbelasting).
De Inspecteur heeft het verschil tussen het bedrag van € 911.600 en de betaalde prijs van € 510.000 aangemerkt als een verkapte netto winstuitdeling van belanghebbende aan het echtpaar [A/B] . Naar aanleiding hiervan heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegd van € 133.866.
Tot de gedingstukken behoort een brief van [D] aan de gemachtigde van belanghebbende van 17 mei 2011 met een uiteenzetting met betrekking tot de “doorverkoop” van [a-straat] 3 door Vastgoed aan het echtpaar [A/B] . Daarin is, voor zover nu van belang, het volgende vermeld:
“Ik heb mij sedert lange tijd intensief bezig gehouden met de ontwikkeling van particuliere
wooninitiatieven op het gebied van de ouderenzorg. Samen met de heer en mevrouw [A/B]
heb ik mij ingezet om een groot aantal initiatieven op dit gebied op te starten en tot een
goed einde te brengen. Eén van deze initiatieven betreft [L]
te [G] .
(…)
Tijdens een aantal vergaderingen is vervolgens besloten om [a-straat] 3 in eigendom over
te dragen aan de heer en mevrouw [A/B] . Bij de vaststelling van de prijs speelden een
groot aantal feiten en omstandigheden een belangrijke rol. Ten einde de financiering van
[a-straat] 3 bij de bank te kunnen regelen is een makelaar verzocht om een taxatie op te
stellen. Deze taxatie was in onze ogen (ondergetekende en de heer en mevrouw [A/B] )
veel te hoog, maar dat was ons inziens nodig om de financiering rond te kunnen krijgen.
Rekening houdend met alle waardedrukkende factoren is besloten om [a-straat] 3 voor een
bedrag groot € 510.000 direct door te verkopen aan de heer en mevrouw [A/B] .
De factoren die wij hebben laten meewegen in de vaststelling van de koopsom zijn de
navolgende:
- De spoedeisendheid van de doorverkoop van [a-straat] 3 i.v.m. de financiering van
[a-straat] 1.
- De overdracht van de extra gronden van [a-straat] 3 naar [a-straat] 1, tegen een
objectief vast te stellen waarde, zodat [a-straat] 1 over voldoende bouwcontingent
zou komen te beschikken om de wwonzorgvoorziening te kunnen realiseren.
- De verhuurde staat van [a-straat] 3 met de grote kans op het zich beroepen op
huurbescherming van de huurders. (…)
- De onzekerheid over het verkrijgen van een bouwvergunning door de weerstand van
de omwonenden;
- De noodzakelijke sloop- en verbouwingskosten om [a-straat] 3 weer om te bouwen
tot een bewoonbare stadsvilla. Op het moment van de aan- en doorverkoop waren de
kosten hiervan nog absoluut niet inzichtelijk. (…).
Op grond van deze omstandigheden was het volstrekt ondenkbaar dat [a-straat] 3 op zeer
korte termijn na de aankoop zou kunnen worden verkocht voor een hogere waarde dan de
tussen partijen vastgestelde waarde van € 510.000.
Naar mijn mening is de overdrachtswaarde op volstrekt zakelijke wijze vastgesteld.
Indien de waarde naar mijn mening te laag zou zijn vastgesteld, zou ik destijds geen
toestemming hebben verleend en zou de aankoop van beide panden en de doorverkoop van
[a-straat] 3 geen doorgang hebben gevonden of zou [a-straat] 3 aan een derde voor een
hogere waarde te koop zijn aangeboden. De gekozen constructie heeft gewaarborgd dat de particuliere woonzorginstelling op het perceel [a-straat] 1 kon worden gerealiseerd.”
De Rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat sprake is van een verkapte netto winstuitdeling van € 250.000. Deze uitdeling is als volgt berekend:
Verkoopwaarde in verhuurde staat |
€ 790.000 |
|
Teruglevering grond |
€ 30.000 |
-/- |
Waarde pand |
€ 760.000 |
|
Overdrachtsbelasting 6% |
€ 45.600 |
+/+ |
Zakelijke prijs |
€ 805.600 |
|
Verkoopprijs |
€ 510.000 |
-/- |
Bevoordeling |
€ 295.000 |
|
Aftrek wegens tijdsdruk |
€ 45.000 |
-/- |
Bevoordeling |
€ 250.000 |
In hoger beroep heeft belanghebbende een memo overgelegd, waarin de waarde van [a-straat] 3 op het moment van levering door een terugrekening van de verkoopprijs op 2 februari 2009 is berekend op € 505.400.
3 Geschil
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Meer in het bijzonder is in geschil of sprake is van een verkapte winstuitdeling van belanghebbende aan het echtpaar [A/B] .
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend in die zin dat hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, waarin de Rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een netto verkapte winstuitdeling van € 250.000 en de naheffingsaanslag is verminderd tot € 83.333.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.