Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8931, 18/00895 en 18/00896
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:8931, 18/00895 en 18/00896
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 22 oktober 2019
- Datum publicatie
- 1 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:8931
- Zaaknummer
- 18/00895 en 18/00896
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Terbeschikkingstellingsregeling. Ter beschikking stellen van werkruimte in een woning.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00895 en 18/00896
uitspraakdatum: 22 oktober 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 28 augustus 2018, nummers AWB 16/2908 en 16/2909, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 123.990 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 49.426. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 april 2016 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2010 gegrond verklaard en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 118.990 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 49.426. De beschikking heffingsrente is dienovereenkomstig verminderd.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.432 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 52.717. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 maart 2016 het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 ongegrond verklaard en de aanslag en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] BV (hierna: Holding BV). Holding BV houdt alle aandelen in [B] BV (hierna: de BV). Deze laatste vennootschap houdt zich bezig met het uitoefenen van management, het overeenkomen van boekingen en de advisering en begeleiding van artiesten en radio- en televisiepresentatoren. Naast belanghebbende is ook [C] (hierna: [C] ) - voor ongeveer één dag per week - in dienst van Holding BV.
[C] drijft naast zijn werkzaamheden in dienst van Holding BV onder de naam [D] voor eigen rekening een onderneming op het gebied van het voeren van management voor tv-presentatoren, radio-dj’s en artiesten. Op grond van een in 1999 gesloten samenwerkingsovereenkomst voert [C] ook diverse werkzaamheden ten behoeve van de BV uit.
De BV heeft als (fulltime) werknemer mevrouw [E] . Zij treedt op als office manager.
In 2006 heeft belanghebbende de woning aan de [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) gekocht. Deze woning is na aankoop ingrijpend verbouwd. In het souterrain is een opnamestudio aangelegd. Deze studio is vervolgens verhuurd aan de BV. Daarnaast heeft belanghebbende de woning als hoofdverblijf in gebruik genomen.
Tot 15 december 2009 huurde de BV kantoorruimte elders in [Z] voor € 1.440 per maand. Blijkens een op 15 december 2009 gesloten overeenkomst heeft belanghebbende de ruimte gelegen op de benedenverdieping van de woning (hierna: de benedenverdieping) tegen een huurprijs van € 1.000 per maand (exclusief servicekosten) voor een periode van twee jaar verhuurd aan de BV. Vanaf deze datum staan zowel Holding BV als de BV bij de Kamer van Koophandel ingeschreven op het adres van de woning. Met ingang van 1 september 2011 heeft de BV elders in [Z] kantoorruimte gehuurd tegen een huurprijs van € 800 per maand.
Belanghebbende verbleef vanaf 15 december 2009 veelvuldig en langdurig in het buitenland, met name in zijn tweede woning in Spanje. Afgezien van de periode van 28 oktober 2009 tot 23 december 2009 was belanghebbende in de basisadministratie ingeschreven op het adres van de woning. Een in 1991 geboren zoon van belanghebbende woonde gedurende de verhuur van de benedenverdieping aan de BV in de woning en maakte daarbij voornamelijk gebruik van de bovenetage.
Tot de zakenrelaties van belanghebbende behoorde [F] , handelend onder de naam [G] . Volgens een tot de gedingstukken behorende factuur van 19 augustus 2011 heeft de BV voor de periode januari tot en met juni 2011 € 1.500 (exclusief btw) in rekening gebracht voor huur van een - niet nader aangeduid gedeelte - van de benedenverdieping van de woning.
De benedenverdieping van de woning bestaat uit een kantoor met eigen ingang, hal met trapopgang, toilet, woonkamer, eetkamer en keuken. De totale oppervlakte bedraagt ongeveer 150 m2, waarvan 20 m2 aan het kantoor is toe te rekenen.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 2010 en 2011 het standpunt ingenomen dat de gehele benedenverdieping ter beschikking is gesteld aan de BV, dat sprake is geweest van een zakelijke huurprijs en dat de waardedaling van de woning in de periode van verhuur voor 1/3 gedeelte als last (afschrijving of boekverlies bij het einde van de terbeschikkingstelling) in aanmerking moet worden genomen. De Inspecteur heeft zich bij het vaststellen van de aanslagen op het standpunt gesteld dat slechts het kantoor aan de BV ter beschikking is gesteld, dan wel dat - als de gehele benedenverdieping ter beschikking zou zijn gesteld - de overige ruimtes toch niet onder de terbeschikkingstelling zouden vallen omdat die ruimtes niet als zelfstandige werkruimtes kunnen worden aangemerkt. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de in deze twee jaren in aanmerking te nemen lasten (afschrijving en boekverlies) beperkt moeten blijven tot de op het kantoor betrekking hebbende lasten.
De Rechtbank heeft aannemelijk geacht dat de gehele benedenverdieping aan de BV ter beschikking is gesteld, maar dat slechts het kantoor als een zelfstandige werkruimte kan worden aangemerkt. Voor de overige ruimtes geldt dat volgens de Rechtbank niet omdat niet aannemelijk is geworden dat verhuur van die ruimte aan onafhankelijke derden mogelijk zou zijn geweest. Belanghebbende (als deze in Nederland verbleef) en diens zoon konden ongehinderd gebruik maken van de op de benedenverdieping aanwezige voorzieningen voor zover deze niet bij [E] , [C] en [F] in gebruik waren. Op grond hiervan heeft de Rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
3 Geschil
In geschil is de vraag of slechts het kantoor (standpunt Inspecteur) of de gehele benedenverdieping (standpunt belanghebbende) aan de BV ter beschikking is gesteld. Indien de gehele benedenverdieping ter beschikking is gesteld, is in geschil of slechts het kantoor onder de terbeschikkingstellingsregeling valt (standpunt Inspecteur) of dat de gehele benedenverdieping daaronder valt (standpunt belanghebbende).
De Inspecteur heeft in hoger beroep zijn beroep op interne compensatie met betrekking tot de persoonsgebonden aftrek ingetrokken. De resultaten van de verhuur van de studio aan de BV zijn niet in geschil.