Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9, 18/00045

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-01-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9, 18/00045

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 januari 2019
Datum publicatie
11 januari 2019
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2019:9
Zaaknummer
18/00045

Inhoudsindicatie

Erfbelasting. Recht op partnervrijstelling voor zoon die intensieve zorg aan zijn vader heeft verleend? Mantelzorgcompliment. Geen nieuw indicatiebesluit aangevraagd.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 18/00045

uitspraakdatum: 3 januari 2019

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 15 december 2017, nummer AWB 17/3369, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

De Inspecteur heeft op 30 augustus 2016 aan belanghebbende een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging in het jaar 2015 van € 504.925 (hierna: de aanslag) en tegelijkertijd bij beschikking belastingrente in rekening gebracht van € 3.090.

1.2

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar het bezwaar afgewezen.

1.3

Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen. De rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft het beroep bij uitspraak van 15 december 2017 ongegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.6

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: belanghebbende en, namens de Inspecteur, mr. [A] en mr. [B] .

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 De vaststaande feiten

2.1

[In] 2015 is de vader van belanghebbende, [C] (hierna: erflater), overleden. Belanghebbende is enig erfgenaam.

2.2

Belanghebbende en erflater hebben vanaf 14 mei 2009 in de Basisregistratie Personen op hetzelfde adres ingeschreven gestaan.

2.3

Belanghebbende heeft tot aan het overlijden van erflater intensieve zorg verleend. Belanghebbende kwam voor de jaren 2011 tot en met 2013 in aanmerking voor een mantelzorgcompliment als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo; het mantelzorgcompliment), maar heeft het mantelzorgcompliment alleen in 2013 ontvangen. Belanghebbende heeft over het jaar 2014 geen mantelzorgcompliment ontvangen. Vanwege regelmatige ziekenhuisopnames is voor de erflater na 1 februari 2015 geen nieuw indicatiebesluit aangevraagd.

2.4

De Sociale Verzekeringsbank heeft op 6 september 2016 aan belanghebbende geschreven:

“Het eerste indicatiebesluit van Dhr. [C] dat recht gaf op een Mantelzorgcompliment, was door het CIZ op 1 maart 2011 afgegeven. Wij hebben daarom elk kalenderjaar op 1 maart beoordeeld of er opnieuw recht op een Mantelzorgcompliment bestond. Om in aanmerking te komen voor een mantelzorgcompliment, moest er op de beoordelingsdatum een geldige indicatie voor extramurale zorg zijn, welke tenminste 371 dagen geldig was. (…). Volgens onze gegevens had uw vader op 1 maart 2014 een indicatie die geldig was van 4 februari 2014 tot en met 3 februari 2015. Omdat die indicatie niet meer dan 371 dagen geldig was, kon uw vader op dat moment niet opnieuw een Mantelzorgcompliment verstrekken. Indien er sprake was van een te korte zorgindicatie kon op een later moment alsnog het recht op een Mantelzorgcompliment ontstaan. Indien er een nieuwe indicatiebesluit werd afgegeven, dan werd de duur van de indicaties bij elkaar op geteld als de periode de indicaties niet meer dan 6 weken bedroeg. Op die manier ontstond alsnog “voldoende saldo” waardoor er met terugwerkende kracht alsnog een recht op een Mantelzorgcompliment zou zijn ontstaan. Echter, met ingang van 1 januari 2015 is de Regeling maatschappelijke ondersteuning ingetrokken. Indicaties die werden afgegeven na 31 december 2014 konden daardoor niet meer worden gekoppeld aan oude indicaties, waardoor er geen recht met terugwerkende kracht meer ontstond.”

2.5

De aangifte erfbelasting is op 17 mei 2016 gedaan. Daarbij is door belanghebbende een beroep gedaan op de partnervrijstelling. De Inspecteur heeft de partnervrijstelling niet verleend en heeft de aanslag als volgt vastgesteld:

Totale verkrijging € 524.972

Vrijstelling € 20.047

Belaste verkrijging € 504.925

Erfbelasting € 88.854

2.6

Bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar is het bezwaar afgewezen.

2.7

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is of belanghebbende recht heeft op de partnervrijstelling als bedoeld in artikel 1a in verbinding met artikel 32, lid 1, ten vierde, letter a, van de Successiewet 1956 (hierna: de partnervrijstelling; de SW). Voorts is in geschil of de Inspecteur de beschikking belastingrente op een lager bedrag had moeten vaststellen.

3.2

Voor hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunt hebben aangevoerd, verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.

3.3

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de aanslag tot nihil, uitgaande van een belaste verkrijging van nihil.

3.4

De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het hoger beroep

5 Proceskosten

6 Beslissing