Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9669, 18/00471 en 18/00479
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-11-2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9669, 18/00471 en 18/00479
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 november 2019
- Datum publicatie
- 22 november 2019
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2019:9669
- Zaaknummer
- 18/00471 en 18/00479
Inhoudsindicatie
BPM. Ontvankelijkheid bezwaar.
Uitspraak
Locatie Arnhem
Nummers 18/00471 en 18/00479
uitspraakdatum: 12 november 2019
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 20 april 2018, nummers AWB 17/3617 en AWB 17/3618 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Team Auto BPM (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft over het tijdvak april 2012 aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan tot een bedrag van € 4.293.
Belanghebbende heeft over het tijdvak december 2012 aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) gedaan tot een bedrag van nihil.
De bezwaren tegen de voldoening op aangifte zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2019 te Arnhem. Belanghebbende is bij aangetekende brief (code [00000] ) van 17 september 2019 uitgenodigd voor deze zitting. |Blijkens informatie van PostNL is deze brief op 18 september 2019 om 11.24 uur uitgereikt op het adres [a-straat 1] te [Z] en is voor ontvangst daarvan getekend door “ [A] ”. Belanghebbende is zonder voorafgaande kennisgeving niet verschenen op de zitting. Namens de Inspecteur is verschenen [B] .
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in april 2012 drie uit andere lidstaten afkomstige gebruikte auto’s laten registreren in het Nederlandse kentekenregister. Ter zake hiervan heeft zij op 29 mei 2012 een bedrag van € 4.293 aan BPM aangegeven.
Belanghebbende heeft op 30 januari 2013 over het tijdvak december 2012 een bedrag van nihil aan BPM aangegeven.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 11 juli 2012 bezwaar tegen de aangifte over het tijdvak april 2012 aangetekend.
Belanghebbende heeft bij faxbericht van 18 februari 2013 bezwaar tegen de aangifte over het tijdvak december 2012 aangetekend.
De Inspecteur heeft de bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 2 en 8 juni 2017 niet-ontvankelijk verklaard.
De door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank bij uitspraak van 20 april 2018 ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft, daarbij vertegenwoordigd door haar (toenmalige) gemachtigde [C] , hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Op 24 juli 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende [C] een nader stuk ingediend (aangeduid als pleitnota). De griffier van het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2019 bericht dat op de inhoud van dat stuk geen acht wordt geslagen wegens de zeer beledigende opmerkingen daarin ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak. Voorts heeft het Hof de gemachtigde in die brief een laatste waarschuwing gegeven, in die zin dat wanneer de gemachtigde zou blijven volharden in zijn opstelling en het gebruik van bewoordingen, het Hof toepassing zou gaan geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; weigeren gemachtigde).
Bij brieven van 5 en 6 augustus 2019 heeft de gemachtigde gereageerd op de in de brief van het Hof vervatte waarschuwing. Omdat de gemachtigde is blijven volharden in zijn beledigende taalgebruik en opstelling, heeft het Hof in zijn tussenuitspraak in deze zaken van 16 augustus 2019 toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:25 Awb en de gemachtigde [C] (en zijn vennootschap [D] BV) geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures. Voorts heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien zij dat wenst, binnen vier weken na de tussenuitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedures.
Het Hof heeft van belanghebbende geen reactie ontvangen.
3 Het geschil
In hoger beroep is in geschil of de bezwaren tegen de (voldoening op) aangifte terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Verder is in geschil of de hoorplicht is geschonden en of belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen (belasting)geschillen dienen te worden beslecht.