Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10815, 19/01193 t/m 19/01196
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-12-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10815, 19/01193 t/m 19/01196
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 december 2020
- Datum publicatie
- 8 januari 2021
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:10815
- Zaaknummer
- 19/01193 t/m 19/01196
Inhoudsindicatie
VPB. Herziening verliesvaststellingsbeschikkingen. Ambtelijk verzuim?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/01193 tot en met 19/01196
uitspraakdatum: 29 december 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 juli 2019, nummers AWB 18/6780, 18/6782, 18/6784 en 18/6786, ECLI:NL:RBGEL:2019:3442, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn herziene verliesvaststellingsbeschikkingen zoals bedoeld in artikel 20b, lid 3, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) over de jaren 2011 tot en met 2013 gegeven (hierna: de herzieningsbeschikkingen). Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur de herzieningsbeschikkingen gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende was tot 29 mei 2008 voor 1/6e deel houder van certificaten van aandelen in [A] B.V. (hierna: [A] ).
Bij overeenkomst van 29 mei 2008 (hierna: de koopovereenkomst) hebben belanghebbende en vijf andere certificaathouders ieder 1/4e deel van hun certificaten van aandelen in [A] verkocht aan [B] B.V. (hierna: [B] ) en aan [C] B.V. (hierna: [C] ). Belanghebbende heeft op grond van de koopovereenkomst 840 certificaten van aandelen in [A] verkocht en geleverd aan [B] en 840 certificaten van aandelen verkocht en geleverd aan [C] .
De koopsom van elk pakket van 840 certificaten van aandelen in [A] bedroeg € 122.551,16. Belanghebbende heeft een vordering ten belope van dat bedrag verkregen op zowel [B] als op [C] (hierna: de vorderingen).
Ingevolge de koopovereenkomst zal, voor zover de vorderingen op 31 december 2016 nog niet zijn voldaan, het restant van die vorderingen worden kwijtgescholden aan de respectieve schuldenaren [B] en [C] .
Vanaf 2011 zijn de betalingen van rente en aflossing door [B] en [C] stopgezet. Belanghebbende heeft in verband daarmee bedragen ten laste van de winst over de jaren 2011 tot en met 2013 gebracht. De ten laste van de winst gebrachte bedragen, alsmede de over deze jaren, overeenkomstig de door belanghebbende aangegeven bedragen, vastgestelde verliezen luiden als volgt:
Jaar Verlies in verband met vorderingen Bedrag vastgesteld verlies
2011 € 34.126 € 116.032
2012 € 35.490 € 41.091
2013 € 37.265 € 73.488
De Inspecteur heeft in het kader van een onderzoek bij [D] B.V., één van de andere houders van certificaten van aandelen in [A] , op 10 juni 2014 de beschikking gekregen over de koopovereenkomst.
De aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende over het jaar 2013 is ingediend op 24 september 2014. Met dagtekening 6 december 2014 is de verliesvaststellingsbeschikking over dat jaar gegeven, overeenkomstig de aangifte.
Op 20 november 2015 heeft de Inspecteur een vragenbrief aan belanghebbende gestuurd, waarin is vermeld dat, naar aanleiding van een onderzoek bij een andere belastingplichtige, is geconstateerd dat belanghebbende leningen heeft verstrekt aan [B] en [C] . De correspondentie naar aanleiding van deze vragenbrief heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Inspecteur, door middel van de onderhavige herzieningsbeschikkingen, de verliesvaststelling over de jaren 2011 tot en met 2013 heeft herzien. Die herziening is erop gebaseerd dat de bedragen die belanghebbende in verband met de vorderingen ten laste van de winst heeft gebracht, niet ten laste van die winst kunnen worden gebracht, omdat zij onder de deelnemingsvrijstelling vallen.1 Bij de onderhavige beschikkingen zijn de verliezen over de jaren 2011 tot en met 2013 vastgesteld op, onderscheidenlijk, € 88.973, € 12.427 en € 45.096.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de Inspecteur beschikt over een nieuw feit zoals bedoeld in artikel 20b, lid 3, Wet Vpb 1969 en, zo nee, of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zich verzetten tegen de herzieningsbeschikkingen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de herzieningsbeschikkingen, vergoeding van het griffierecht en vergoeding van de kosten voor de hoger beroepsprocedure. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.