Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1519, 19/00331
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 25-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1519, 19/00331
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 25 februari 2020
- Datum publicatie
- 6 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:1519
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:520, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 19/00331
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Aftrek van rente op schuld in verband met behoud aanmerkelijk belang. Uitgaven voor onderhoudsverplichtingen. Rente onderbedelingsvordering.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00331
uitspraakdatum: 25 februari 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 februari 2019, nummer AWB 17/3635, ECLI:NL:RBGEL:2019:520 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.639 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 40.000 (hierna: de aanslag). Tevens is bij beschikking € 2.010 aan belastingrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken op bezwaar van 7 juni 2017 de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de aanslag en de beschikking belastingrente verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [A] (hierna: [A] ). Belanghebbende heeft op 7 juli 2010 de echtelijke woning verlaten.
Belanghebbende en [A] hebben op 10 mei 2011 een echtscheidingsconvenant ondertekend. Hierin is onder meer vastgelegd dat belanghebbende gedurende een periode van 12 jaar jaarlijks een bedrag van € 60.000 aan alimentatie aan [A] is verschuldigd, te voldoen in maandelijkse termijnen van € 5.000. Verder is in het convenant de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap opgenomen. Aan [A] zijn activa toegedeeld met een totale waarde van € 1.827.150. Hiertoe behoort onder meer de voormalige echtelijke woning, die is gewaardeerd op € 1.700.000. Daartegenover heeft [A] van de hypotheekschuld bij de Rabobank € 500.000 voor haar rekening genomen. Aan belanghebbende zijn activa toegedeeld met een totale waarde van € 2.039.342. Hiertoe behoren onder meer aandelen in [B] BV en [C] BV met een waarde van respectievelijk € 1.153.043 en € 19.589. Daartegenover heeft belanghebbende schulden tot een totaalbedrag van € 1.554.731 voor zijn rekening genomen. Hiervan maken drie schulden aan de Rabobank deel uit van in totaal € 845.000 en een schuld aan [B] BV van € 50.000. Tot zekerheid van de voldoening van die schulden is eveneens sprake van een recht van hypotheek op de voormalige echtelijke woning.
Door de wijze van verdeling is [A] overbedeeld. Het bedrag dat zij aan belanghebbende verschuldigd was wegens overbedeling is door partijen vastgesteld op € 400.000. In het echtscheidingsconvenant is bepaald dat [A] dit bedrag schuldig blijft aan belanghebbende tot het moment dat zij de woning verkoopt, tenzij [A] het bedrag herinvesteert in een nieuw aan te kopen woning. [A] dient er in elk geval voor te zorgen dat het bedrag van € 400.000 aan belanghebbende wordt terugbetaald zodra belanghebbende de 65-jarige leeftijd bereikt. [A] is op grond van het convenant ter zake van deze overbedelingsschuld geen rente verschuldigd aan belanghebbende.
Belanghebbende heeft in [B] BV en [C] BV een aanmerkelijk belang.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV 2013 een bedrag van € 76.000 als onderhoudsverplichting opgenomen. Hij heeft bovenop een bedrag van € 60.000 ook € 16.000 in aanmerking genomen, bestaande uit een rente van 4% over de overbedelingsvordering van € 400.000. Verder heeft hij de rente over de hypothecaire schulden van in totaal € 895.000, zijnde een bedrag van € 34.127, als kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang in aftrek gebracht. De Inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag beide aftrekposten gecorrigeerd.
3 Geschil
In geschil is of de aanslag en de beschikking belastingrente tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vragen:
in hoeverre de betaalde rente op de aan belanghebbende in het kader van echtscheiding toebedeelde hypothecaire schuld (hierna: de hypothecaire schuld) kan worden aangemerkt als aftrekbare kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang in de zin van artikel 4.15, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001, en
of een fictieve rente over de overbedelingsvordering kan worden aangemerkt als een uitgave voor een onderhoudsverplichting in de zin van artikel 6.3, lid 1, onderdeel a, Wet IB 2001.
Belanghebbende stelt primair dat de gehele hypothecaire schuld aan de aanmerkelijk belangen kan worden toegerekend zodat de gehele rente op deze schuld in aanmerking kan worden genomen als kosten van reguliere voordelen uit aanmerkelijk belang. Subsidiair stelt belanghebbende dat een deel van de betaalde rente aftrekbaar is. De Inspecteur stelt dat de rente slechts aftrekbaar is voor het deel van de hypothecaire schuld dat naar rato van de waarde van alle door belanghebbende bij de boedelscheiding verkregen activa toerekenbaar is aan de aanmerkelijkbelangaandelen nadat de hypothecaire schuld is verminderd met het deel van de overbedelingsvordering dat naar rato van de waarde van de totaal door belanghebbende verkregen schulden toe te rekenen is aan de hypothecaire schuld. De Inspecteur staat daarbij de door de Rechtbank gemaakte berekening voor.
Belanghebbende beantwoordt de in 3.1.2 gestelde vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.