Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1657, 18/00316 tm 18/00327
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11-02-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1657, 18/00316 tm 18/00327
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 11 februari 2020
- Datum publicatie
- 26 februari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:1657
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1273
- Zaaknummer
- 18/00316 tm 18/00327
Inhoudsindicatie
BPM. Bewijslast. Omvang schade. Proceskosten.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 18/00316 tot en met 18/00327
uitspraakdatum: 11 februari 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 21 maart 2018, nummers AWB 17/3747 en AWB 17/5955 tot en met AWB 17/5965, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft in het jaar 2014 voor een twaalftal auto’s in totaal een bedrag van € 2.346 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan. In verband hiermee heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het tijdvak 2014 een naheffingsaanslag BPM opgelegd tot een bedrag van € 9.779, alsmede bij beschikking een boete van € 977. Tevens is bij beschikking € 736 aan belastingrente in rekening gebracht. De tegen de naheffingsaanslag en de beschikkingen gemaakte bezwaren, zijn door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraak van 21 maart 2018 het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag, alsmede de boete en de beschikking belastingrente verminderd. Daarnaast heeft de Rechtbank het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.000 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019 te Arnhem.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft in 2014 aangifte voor de BPM gedaan voor twaalf auto’s:
een Citroën C3 Picasso (hierna: auto 1)
een Renault Clio (hierna: auto 2)
een Suzuki Swift (hierna: auto 3)
een Peugeot 308 (hierna: auto 4)
een Citroën C3 Picasso (hierna: auto 5)
een Opel Corsa (hierna: auto 6)
een Citroën C4 Picasso (hierna: auto 7)
een Hyundai i 10 PA (hierna: auto 8)
een Peugeot 207 (hierna: auto 9)
een Nissan Micra (hierna: auto 10)
een Citroën C3 (hierna: auto 11)
een Peugeot Partner (hierna: auto 12)
Belanghebbende heeft met betrekking tot de auto's aangifte BPM gedaan met behulp van taxatierapporten van [A] , gevestigd te [B] (hierna: [A] ). De bruto-BPM van de verschillende auto’s is niet in geschil. Met betrekking tot de auto’s is aangifte gedaan naar een handelsinkoopwaarde zoals genoemd in de taxatierapporten en opgenomen in onderstaande tabel onder (B). De waarde van de auto’s volgens de koerslijst (opgenomen in de tabel onder (A) is tussen partijen niet in geschil. Het verschil hiertussen is de waardevermindering als gevolg van de schade die belanghebbende in de aangifte heeft geclaimd (A-B). Verder is in de tabel het bedrag van de door [A] getaxeerde schade opgenomen.
auto koerslijst (A) waarde aangifte (B) schade [A] geclaimde schade (A-B)
1 8.260 1.000 7.721 7.260
2 9.269 1.000 8.558 8.269
3 7.230 1.000 6.254 6.230
4 6.876 1.000 6.014 5.876
5 11.182 1.000 10.741 10.182
6 4.720 1.000 5.290 3.720
7 9.534 2.750 6.822 6.784
8 7.902 1.000 6.933 6.902
9 4.690 500 4.708 4.190
10 8.148 500 9.218 7.648
11 7.724 750 7.170 6.974
12 7.134 1.000 7.672 6.134
De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag BPM opgelegd omdat hij van mening is dat de taxatierapporten niet de juiste handelsinkoopwaarden weergeven. De hoogte van de naheffing is gebaseerd op handelsinkoopwaarden volgens onderstaande tabel:
auto koerslijst (K) Geacc. schade ins. (S) (T) = (A) – (S) Inkoopprijs, marge = hiw (U)
1 8.260 1.576 6.684 6.400
2 9.269 1.253 8.016 7.600
3 7.230 2.412 4.818 5.500
4 6.876 0 6.876 6.500
5 11.182 2.864 8.318 5.150
6 4.720 1.634 3.086 3.500
7 9.534 2.438 7.096 6.000
8 7.902 2.517 5.385 5.000
9 4.690 252 4.438 5.000
10 8.148 4.466 3.682 4.150
11 7.724 2.514 5.210 4.400
12 7.134 2.790 4.344 5.200
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 21 maart 2018 het beroep gegrond verklaard, en de naheffingsgaanslag verminderd tot een bedrag van € 4.355. Daarbij heeft de Rechtbank geoordeeld dat belanghebbende wel voor elke auto schade aannemelijk heeft gemaakt, maar niet de hoogte daarvan en dat de Inspecteur de waarde van de auto’s op basis waarvan is nageheven ook niet aannemelijk heeft gemaakt. De Rechtbank heeft de handelsinkoopwaarde in goede justitie geschat en is er daarbij van uitgegaan dat in de door belanghebbende gecalculeerde schade ook kosten van herstel van normale slijtage of gebruikssporen is begrepen en dat het waardeverminderend effect van de schade op 72% moet worden geschat. De handelsinkoopwaarde (hiw) wordt gevonden door van de via de koerslijst verkregen waarde het waardeverminderend effect van de aannemelijk geachte schade af te trekken.
auto aannemelijk geachte schade waardeverminderend effect (x72%) hiw
1 7.500 5.400 2.860
2 8.000 5.760 3.509
3 5.750 4.140 3.090
4 5.000 3.600 3.276
5 10.000 7.200 3.982
6 3.500 2.520 2.200
7 5.500 3.960 5.574
8 6.750 4.860 3.042
9 4.000 2.880 1.810
10 9.000 6.480 1.668
11 6.500 4.680 3.044
12 7.500 5.400 1.734
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In (incidenteel) hoger beroep is tussen partijen in geschil of de naheffingsaanslag BPM terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd en of door de Rechtbank aan belanghebbende een te hoge proceskostenvergoeding werd toegekend. Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Daarnaast stelt belanghebbende dat de Inspecteur bij de Rechtbank niet alle stukken van het geding heeft ingebracht door kopieën in zwart-wit in plaats van kleurenkopieën in te brengen en dat de Rechtbank ten onrechte de hoogte van de aan belanghebbende toegekende proceskostenvergoeding gematigd heeft op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep bij de Rechtbank.