Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1833, 19/00414
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1833, 19/00414
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 maart 2020
- Datum publicatie
- 6 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:1833
- Zaaknummer
- 19/00414
Inhoudsindicatie
Ondanks haar geringe gerechtigheid van 1% in een landbouwmaatschap drijft de vennootschap van belanghebbende een materiële onderneming. Bedrijfsopvolgingsfaciliteit van artikel 4.17c van toepassing.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00414
uitspraakdatum: 3 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 21 februari 2019, nummer LEE 18/1476, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst Midden- en kleinbedrijf/Kantoor Emmen (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.793, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 552.923 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 6.914. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 6.956.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 21 februari 2019 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de navorderingsaanslag verminderd voor zover die ziet op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang tot op € 362.324, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord [A] , als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede mr. [B] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [C] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1944 en gehuwd met mevrouw [D] , die is geboren [in] 1947.
Belanghebbende is sinds (de oprichting op) 27 februari 2009 enig aandeelhouder en bestuurder van [E] B.V.. Deze B.V. houdt alle aandelen in [F] B.V.. [F] B.V. vormde samen met [G] , de zoon van belanghebbende, en belanghebbende zelf sinds 1 januari 2003 een maatschap, waarin voor gezamenlijke rekening een landbouwbedrijf werd geëxploiteerd. Sedert 1 januari 2012 is belanghebbende uit de maatschap getreden en is deze voortgezet tussen [F] B.V. en [G] .
De aandelen [E] B.V. zijn in november 2014 verkocht en op 29 december 2014, bij notariële akte, verleden ten overstaan van mr. [H] , notaris, geleverd aan [G] . De koopsom bedroeg € 433.724. Deze is schuldig gebleven.
In de ter zake daarvan gedane aangifte in de schenkbelasting heeft voormelde notaris een schenking van aandelen van € 433.724 op 29 december 2014 van belanghebbende aan zijn zoon [G] aangegeven.
Op 13 september 2016 is aan [G] een navorderingsaanslag in de schenkbelasting opgelegd inzake een verkrijging van € 533.724 van belanghebbende op 8 december 2014, waarvan € 100.000 is vrijgesteld en € 433.724 voorwaardelijk is vrijgesteld vanwege de toegepaste bedrijfsopvolgingsfaciliteit.
Bij brief van 28 januari 2016 heeft belanghebbendes gemachtigde de Inspecteur verzocht om toepassing van artikel 4.17c van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) in verband met de schenking van de aandelen [E] B.V. van belanghebbende aan zijn zoon [G] .
Op 18 februari 2016 heeft belanghebbendes gemachtigde de aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2014 ingediend. In deze aangifte zijn wat betreft de inkomsten uit aanmerkelijk belang uitsluitend reguliere voordelen aangegeven ten bedrage van € 155.059. Er zijn geen vervreemdingsvoordelen aangegeven.
Bij brief van 9 maart 2016 heeft de Inspecteur belanghebbende om informatie gevraagd inzake het hiervoor - onder 2.6 - vermelde verzoek. Bij brief van 11 april 2016 heeft de Inspecteur nogmaals om die informatie gevraagd. Bij brief van 21 april 2016 heeft belanghebbende in dat kader informatie en jaarstukken aan de Inspecteur verstrekt.
Op 30 april 2016 is de (definitieve) aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2014 overeenkomstig de hiervoor - onder 2.7 - vermelde aangifte, aan belanghebbende opgelegd.
Bij brief van 24 mei 2016 heeft de Inspecteur nadere informatie aan belanghebbende gevaagd inzake het hiervoor - onder 2.6 - vermelde verzoek. Bij brief van 4 juli 2016 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 2 december 2016 aan belanghebbende heeft de Inspecteur vervolgens aangekondigd een navorderingsaanslag op te leggen, waarbij rekening zal worden gehouden met een vervreemdingsvoordeel uit aanmerkelijk belang van € 396.530.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of aan belanghebbende terecht een navorderingsaanslag in de IB/PVV over het jaar 2014 is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
- of de Inspecteur onbevoegd is ingevolge artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) na te vorderen bij belanghebbende;
- of de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ex artikel 4.17c van de Wet kan worden toegepast, en
- of belanghebbende aan de hiervoor - onder 2.5 - vermelde aanslag schenkbelasting het vertrouwen kan ontlenen dat de bedrijfsopvolgingsfaciliteit ex artikel 4.17c van de Wet van toepassing is.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de bestreden navorderingsaanslag en de bestreden beschikking belastingrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.