Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1834, 19/00739
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1834, 19/00739
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 3 maart 2020
- Datum publicatie
- 6 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:1834
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1778
- Zaaknummer
- 19/00739
Inhoudsindicatie
Terecht belastingrente in rekening gebracht; overleden belastingplichtige kan fiscaalrechtelijk niet vereenzelvigd worden met echtgenoot. In de IB/PVV is sprake van geïndividualiseerde heffing.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00739
uitspraakdatum: 3 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 april 2019, nummer 18/3347, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbenden is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.296. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 111.
Op het bezwaarschrift van belanghebbenden tegen de beschikking belastingrente heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar de bestreden beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 24 april 2019 ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 december 2019 te Leeuwarden. Daarbij zijn verschenen en gehoord namens belanghebbenden [A] en mr. drs. [B] , als de gemachtigde van belanghebbenden, alsmede [C] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [D] .
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 De vaststaande feiten
In het onderhavige jaar was [A] , één van de belanghebbenden (hierna: de echtgenoot), gehuwd met mevrouw [X] (hierna: erflaatster). Erflaatster is [in] 2013 overleden. De echtgenoot en de zoon [E] zijn haar enige erfgenamen.
Op 14 maart 2014 hebben belanghebbenden de aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2013 van erflaatster ingediend. Het aangegeven verzamelinkomen bedroeg € 1.296. Met dagtekening 23 december 2015 is de aanslag overeenkomstig de aangifte vastgesteld op een te ontvangen bedrag aan algemene heffingskorting van € 715.
Ten tijde van het vaststellen van de aanslag in de IB/PVV voor 2013 bedroeg het door de echtgenoot over het jaar 2013 verschuldigde bedrag aan te betalen IB/PVV € 715.
Na daartoe gedaan verzoek is het door de echtgenoot verschuldigde bedrag aan te betalen IB/PVV voor het jaar 2013 bij vermindering van 29 maart 2018 nader vastgesteld op nihil. Het eerder door hem betaalde en hiervoor – onder 2.3 – bedoelde bedrag van € 715 is aan hem terugbetaald op 3 april 2018.
Op 21 april 2018 is de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde navorderingsaanslag opgelegd, ten gevolge waarvan een bedrag van € 715 aan IB/PVV van belanghebbenden is nagevorderd, waarbij € 111 aan belastingrente in rekening is gebracht.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de hiervoor – onder 2.5 – bedoelde beschikking belastingrente terecht is opgelegd. Voor de situatie dat de belastingrente terecht in rekening is gebracht, is tussen partijen de hoogte van de belastingrente niet in geschil.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de bestreden beschikking belastingrente.
De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.