Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:184, 18/01261
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 14-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:184, 18/01261
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 14 januari 2020
- Datum publicatie
- 24 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:184
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:5041, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 18/01261
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Geldverstrekking directeur/enig aandeelhouder aan besloten vennootschap. Onzakelijke lening?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/01261
uitspraakdatum: 14 januari 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 26 november 2018, nummer AWB 17/1793, ECLI:NL:RBGEL:2018:5041, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.357. Bij beschikking is € 3.289 aan belastingrente berekend. Het verlies uit werk en woning is vastgesteld op nihil.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en de berekende belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Daarnaast heeft de Rechtbank het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 349.043. De Rechtbank heeft de Inspecteur tot een bedrag van € 2.025,90 veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is sinds 14 december 2001 directeur en enig aandeelhouder van [A] BV. Deze vennootschap drijft een praktijk op het gebied van training en consultancy inzake fysieke belasting en bedrijfsfitness.
Belanghebbende drijft met ingang van 25 juni 2004 in de vorm van een eenmanszaak een fysiotherapiepraktijk. Met deze praktijk werden de volgende resultaten (belastbare winst) behaald over 2004: € 47.881, 2005: € 136.240, 2006: € 155.654 en 2007 (half jaar, inclusief stakingswinst ad € 90.000): € 169.786.
Belanghebbende heeft in de jaren 2006 en 2007 met diverse banken gesproken over het verkrijgen van geldleningen in verband met een voorgenomen investering in een te bouwen bedrijfspand in [B] waarin, naast de bestaande consultancy- en fysiotherapiepraktijken, nieuwe activiteiten zoals die in het kader van fitness, een beautysalon, horeca, sauna en een zwembad zouden worden ontplooid.
Op 29 juni 2007 heeft [C] (hierna: de bank) belanghebbende bericht dat zij, onder voorbehoud van toestemming van de kredietcommissie, bereid is een uit verschillende onderdelen bestaande financiering te verstrekken van in totaal € 4.225.000. Daarnaast dienen door belanghebbende eigen middelen te worden ingebracht tot een bedrag van € 500.000, geheel aflossingsvrij en achtergesteld. Naderhand is het financieringsaanbod van de bank verhoogd tot € 4.500.000.
Met ingang van 1 juli 2007 heeft belanghebbende zijn fysiotherapiepraktijk tegen uitreiking van € 100 nominaal aandelenkapitaal overgedragen aan [A] BV. Hierbij is € 112.500 aan goodwill in aanmerking genomen.
Belanghebbende heeft op 1 oktober 2007 een overeenkomst van geldlening gesloten met [A] BV (in de overeenkomst reeds genoemd [D] BV; zie 2.8) waarbij belanghebbende een lening verstrekt van € 500.000. De lening draagt een rente van 5,35%, gedurende twintig jaar rentevast. De lening is aflossingsvrij. Tot zekerheid voor de terugbetaling is door [A] BV een positieve en negatieve hypotheekverklaring voor (te verkrijgen) onroerende zaken afgegeven. Opgenomen is dat vervreemding, verhuur of op andere wijze in gebruik geven van die onroerende zaken niet zonder belanghebbendes toestemming is toegestaan. De uitgeleende gelden zijn in de loop van het jaar 2008 aan de vennootschap ten behoeve van de bouw ter beschikking gesteld.
Belanghebbende is voor de financiering van deze door hem verstrekte lening op 12 oktober 2007 een schuld aangegaan bij [E] NV, waarbij ten behoeve van de bank een tweede recht van hypotheek is gevestigd op de eigen woning van belanghebbende. De looptijd van deze lening is 20 jaar. De aan [E] te betalen rente bedraagt 5,35%.
Op 12 oktober 2007 is de naam van [A] BV is gewijzigd in [D] BV (hierna: Holding BV). Vervolgens zijn op diezelfde datum de besloten vennootschappen [F] BV, [G] BV en [A] BV opgericht. Bij de oprichting heeft Holding BV alle aandelen verkregen in [F] BV, welke vennootschap op haar beurt alle aandelen in [G] BV en [A] BV heeft verkregen. In [F] BV werd de eigendom van het (nog te realiseren) bedrijfspand en van de inventaris ondergebracht. De fysiotherapiepraktijk is ondergebracht in [G] BV. In [A] BV werden de overige activiteiten (fitness, horeca, zwembad, sauna, beautysalon) ondergebracht.
Op 22 oktober 2007 heeft belanghebbende zich borg gesteld ten opzichte van de bank, tot zekerheid van de door de bank aan Holding BV en de andere vennootschappen verstrekte en nog te verstrekken leningen tot een bedrag van € 500.000.
In december 2007 heeft [F] BV een perceel bouwgrond gekocht, waarna in de loop van 2008 de bouw van de fysiotherapiepraktijk annex wellness-centrum (hierna: het health center) heeft plaatsgevonden. Daarnaast is in 2008 geïnvesteerd in nieuwe inventaris en apparatuur. Het health center is op 1 september 2008 in gebruik genomen.
Voor het door de bank aan Holding BV verstrekte krediet zijn aan de bank de volgende zekerheden verstrekt: 1e en 2e krediethypotheek op het health center tot een bedrag van € 5.000.000, borgtocht belanghebbende voor een bedrag van € 500.000, pandrecht praktijk in [A] BV en [G] BV, pandrecht inventaris van alle vennootschappen, pandrecht overlijdensrisicoverzekering, borgtocht Staat der Nederlanden € 1.000.000 en € 200.000 en achterstelling van de door belanghebbende aan Holding BV verstrekte geldlening.
Gedwongen door tegenvallende resultaten en onder druk van de bank hebben eind 2010 de volgende transacties plaatsgevonden. [F] BV heeft het health center voor een bedrag van € 2.650.000 verkocht aan een derde, te weten [H] BV. Met dit bedrag zijn de door de bank verstrekte leningen deels afgelost. Het resterende gedeelte van de leningen is kwijtgescholden. Bij gelegenheid van deze transactie heeft belanghebbende de borgstelling jegens de bank afgekocht voor een bedrag van € 100.000. Ook de bedrijfsinventaris en apparatuur is aan [H] BV verkocht. [F] BV heeft de aandelen in [G] BV en [A] BV verkocht aan Holding BV, waardoor deze vennootschappen onmiddellijke dochtervennootschappen van Holding BV werden. Om voortzetting van de activiteiten mogelijk te maken heeft Holding BV het bedrijfspand gehuurd van [H] BV en met betrekking tot de inventaris met deze vennootschap een huurkoopovereenkomst gesloten. [F] BV is in maart 2011 geliquideerd.
Vanwege voortdurend tegenvallende resultaten zijn de huur- en huurkoopovereenkomst met [H] BV eind 2013 beëindigd. De exploitatie van het health center is zonder vergoeding overgedragen aan een nieuwe huurder van [H] BV. Met uitzondering van de specifiek voor de fysiotherapiepraktijk noodzakelijke inventaris, is alle inventaris en apparatuur zonder vergoeding bij [H] BV achtergebleven. Hiermee is de exploitatie van het health center door [A] BV geëindigd. [A] BV is geliquideerd. De fysiotherapiepraktijk is op een ander adres door [G] BV voortgezet.
Tot de gedingstukken behoort een resultatenprognose van [F] BV en haar dochtervennootschappen. Volgens deze prognose stijgt de winst voor belastingheffing van € 35.000 in 2008 tot € 265.000 in 2017 en stijgt de cash flow (na aflossingen aan de bank) in die jaren van € 26.000 tot € 197.000.
In de aangifte IB/PVV 2013 van belanghebbende is het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen als volgt aangegeven (in €):
Totaal bruto opbrengsten |
42.058 |
Kosten |
527.334 |
Resultaat |
-485.276 |
Terbeschikkingstellingsvrijstelling |
-58.233 |
Netto resultaat ter beschikking stelling vermogensbestanddelen: |
-427.043 |
Van de kosten ad € 527.334 betreft een bedrag van € 492.500 de afwaardering (in de vorm van een voorziening) van de door belanghebbende op 1 oktober 2007 aan Holding BV verstrekte geldlening van € 500.000.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de Inspecteur er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de door belanghebbende aan Holding BV verstrekte geldlening moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
3 Geschil
In geschil is of de afwaardering van € 492.500 van de vordering van belanghebbende op Holding BV in mindering kan komen op het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen. Deze vraag wordt door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend beantwoord.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.