Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1979, 18/00484

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1979, 18/00484

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 maart 2020
Datum publicatie
13 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:1979
Zaaknummer
18/00484

Inhoudsindicatie

BPM. Schending hoorplicht? Passende rentevergoeding over onverschuldigd betaalde BPM. Proceskostenvergoeding. Hoogte griffierecht in strijd met EU-recht?

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 18/00484

uitspraakdatum: 3 maart 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] h.o.d.n. [Y] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 26 april 2018, nummer AWB 17/5872, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Zwolle (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op 21 juli 2016 ter zake van de registratie van een personenauto van het merk Nissan, type Micra 1.2 Mix hatchback K12 (hierna: de auto) een bedrag van € 463 aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) voldaan.

1.2

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur verschuldigde BPM verminderd tot nihil en is aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend.

1.3

Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op het niet toekennen van belastingrente.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Bij tussenuitspraak van 16 augustus 2019 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende in de onderhavige zaak geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel hem te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure (ECLI:NL:GHARL:2019:6619). De griffier heeft belanghebbende bij brief van 16 augustus 2019 van de weigering op de hoogte gesteld en hem verzocht binnen vier weken desgewenst een nieuwe gemachtigde aan te wijzen. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd, waarna de griffier belanghebbende bij brief van 4 oktober 2019 heeft geïnformeerd over het verdere verloop van de procedure.

1.6

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord, namens de Inspecteur mr. [A] en mr. [B] . Belanghebbende is, na daartoe op de wettelijk voorgeschreven wijze te zijn uitgenodigd, zonder bericht van verhindering aan het Hof niet verschenen.

1.7

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft op 28 oktober 2010 een personenauto van het merk Nissan, type Micra 1.2 Mix hatchback K12 (hierna: de auto) geregistreerd en daarbij € 2.037 BPM voldaan.

2.2

Op 29 juni 2016 heeft belanghebbende de auto per ongeluk voor sloop aangeboden aan een sloopbedrijf. De sloopverklaring is door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) ingetrokken. Na afmelding voor de sloop heeft belanghebbende opnieuw een kenteken aangevraagd voor de auto. Van de kentekenregistratie heeft belanghebbende aangifte BPM gedaan. De te betalen BPM van € 463 heeft belanghebbende op 21 juli 2016 voldaan.

2.3

Bij brief van 24 augustus 2016, bij de Inspecteur binnengekomen op 31 augustus 2016, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de voldoening van BPM op aangifte. Hij heeft vermeld dat het een pro forma bezwaar betreft, maar ook een grond opgenomen, namelijk dat het hier een herinvoer betreft van een auto waarvoor destijds bij uitvoer geen BPM werd teruggevorderd.

2.4

Bij brief van 12 september 2016 heeft de Inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd. In de uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en teruggave verleend voor de BPM van € 463. Tevens heeft de Inspecteur een vergoeding van proceskosten van € 246 toegekend. De Inspecteur heeft belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld zijn bezwaar nader te motiveren en hij heeft belanghebbende niet gehoord.

2.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Daarbij is van belanghebbende een bedrag van € 168 aan griffierecht geheven.

2.6

De Rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het is gericht tegen het niet toekennen aan belanghebbende van een bedrag aan belastingrente, het bedrag van de aan belanghebbende te vergoeden belastingrente vervolgens vastgesteld op € 12, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, door de Rechtbank vastgesteld op € 1.002, en de Inspecteur gelast het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht van € 168 aan hem te vergoeden.

2.7

Belanghebbende heeft op 1 juni 2018 hoger beroep ingesteld. Daarbij is van belanghebbende een bedrag van € 253 aan griffierecht geheven.

3 Het geschil en de standpunten van partijen

In hoger beroep is, kort gezegd, in geschil of de zaak dient te worden teruggewezen naar de Inspecteur omdat belanghebbende in de bezwaarfase niet is gehoord, of de door de Rechtbank toegekende vergoedingen voor rente en proceskosten te laag zijn, of van belanghebbende een te hoog griffierecht is geheven en of belanghebbende recht heeft op een rentevergoeding over het terugbetaalde griffierecht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing