Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2047, 19/00383
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2047, 19/00383
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 10 maart 2020
- Datum publicatie
- 13 maart 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2047
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2019:169, Niet ontvankelijk
- Zaaknummer
- 19/00383
Inhoudsindicatie
Poststuk met daarin de uitspraak van de rechtbank is op regelmatige wijze aan het door belanghebbende opgegeven adres aangeboden. Afwijzing verzoek getuigenbewijs. Het hoger beroep is te laat ingediend en daarmee niet-ontvankelijk.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummer 19/00383
uitspraakdatum: 10 maart 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 januari 2019, nummer LEE 18/1397, ECLI:NL:RBNNE:2019:169, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft een informatiebeschikking genomen met betrekking tot de voor de jaren 2012 tot en met 2015 aan belanghebbende op te leggen aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) en een naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De uitspraak van de Rechtbank is bij aangetekende brief van 24 januari 2019 verzonden naar de toenmalige gemachtigde van belanghebbende, [A] ( [A] ), aan het door deze aan de Rechtbank opgegeven adres [B] Accountants, [a-straat 1] , [C] .
De postbus van [A] bevindt zich in de [E] -supermarkt aan de [b-straat] te [C] . Bij aanbieding door PostNL van een aangetekend stuk pleegt een „Afhaalbericht postbuszending” in de desbetreffende postbus te worden gedeponeerd.
Blijkens informatie op de site „jouw.postnl.nl/track-and-trace” is de aangetekende brief met de uitspraak van de Rechtbank op 25 januari 2019 om 6.56 uur bezorgd. Als laatste status is te lezen „Zending af te halen bij postbus”, onder vermelding van die datum en dat tijdstip. De Rechtbank heeft het poststuk niet retour ontvangen.
Namens belanghebbende heeft [A] bij brief van 27 maart 2019, ter griffie van het Hof ingekomen op 29 maart 2019, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. In het hogerberoepschrift heeft hij vermeld dat hij de uitspraak eind januari 2019 niet had ontvangen, dat hij op 12 maart 2019 contact heeft gehad met een medewerker van de Rechtbank en heeft gevraagd „of het kon kloppen dat er nog geen uitspraak was”, waarna de Rechtbank op 15 maart 2019 hem een kopie van de uitspraak heeft gezonden. Voorts is in het hogerberoepschrift opgenomen dat een medewerker van de [E] -supermarkt in [C] hem op of rond 13 maart 2019 heeft laten weten dat aldaar geen voor hem bestemd aangetekend stuk van de Rechtbank lag.
Bij brief van 27 maart 2019 heeft [A] aan de Rechtbank gevraagd om een onderzoek bij PostNL te laten instellen naar de bezorging van de uitspraak van de Rechtbank. De Rechtbank heeft aan dat verzoek gevolg gegeven en [A] bij brief van 9 mei 2019 het resultaat van het onderzoek medegedeeld. Die brief bevat de volgende passage:
„Het antwoord van PostNL luidt als volgt:
"Wij hebben in ons systeem gekeken of het uitreiktijdstip ten opzichte van de uitreikingen voor en na de vermiste zending logisch is. Dat is het geval. Reistijdtechnisch is het aannemelijk dat de chauffeur de zending op locatie heeft uitgereikt. Wat er daarna is gebeurd, is onduidelijk. Veel meer kunnen wij helaas niet meer doen. CCTV-beelden, als die er zouden zijn geweest, zijn 5 maanden later niet meer aanwezig."”
3 Geschil
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is genomen, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.