Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2287, 19/00014

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2287, 19/00014

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 maart 2020
Datum publicatie
20 maart 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:2287
Zaaknummer
19/00014

Inhoudsindicatie

BPM: Recht op vergoeding van rente over vergoeding van de proceskosten eerste aanleg, maar leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00014

uitspraakdatum: 16 maart 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 november 2018, nummer LEE 18/789, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratieve processen/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is met dagtekening 29 februari 2016 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: bpm) opgelegd. Daarbij is tevens een belastingrentebeschikking genomen.

1.2.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking vernietigd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. De gemachtigde van belanghebbende heeft, na voor de behandeling ter zitting te zijn uitgenodigd, aan het Hof bij nader ingezonden stuk laten weten dat hij niet zou verschijnen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft met dagtekening 14 juni 2014 een aangifte in de bpm ingediend voor de Volvo V70 2.4 D5 Summum, met het Voertuig Identificatie Nummer [00000] , en de datum van eerste toelating 28 september 2010. De te betalen bpm is, op basis van een taxatierapport van Bramer Cars van 12 juni 2014, berekend op € 2.846. Op 19 juni 2014 is dat bedrag voldaan.

2.2.

In de brief van 14 december 2015 is een naheffingsaanslag in de bpm aangekondigd in verband met het niet aanvaarden van de in het taxatierapport vermelde schade. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld hierop binnen twee weken te reageren. Er is geen reactie van belanghebbende ontvangen.

2.3.

Met dagtekening 29 februari 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de bpm opgelegd ten bedrage van € 1.548 en bij beschikking belastingrente berekend.

2.4.

Belanghebbende heeft op 31 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente. Op 26 juli 2017 en 8 december 2017 hebben een hoorgesprekken plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 6 februari 2018 zijn de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente vernietigd en is aan belanghebbende een bedrag van € 747 voor proceskosten vergoed. De betaling van dat bedrag heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018.

2.5.

De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 Geschil

In geschil is of: i) het opleggen van een naheffingsaanslag aan de koper van een gebruikt geïmporteerd voertuig leidt tot discriminatie in de zin van artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ii) te dezen sprake is van schending van de hoorplicht en van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, iii) de beslissing van de Rechtbank omtrent de proceskostenvergoeding in strijd is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, iv) belanghebbende recht heeft op toekenning van een bedrag aan immateriële schadevergoeding, v) belanghebbende recht heeft op rente over die schadevergoeding, de proceskostenvergoeding en het griffierecht, vi) belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke proceskosten, vii) het verzoek van belanghebbende om toekenning van een passende rentevergoeding buiten artikel 28c van de IW om over de periode van de betaling tot de feitelijke terugbetaling door de Rechtbank had moeten worden gehonoreerd, en viii) van belanghebbende te veel griffierecht is geheven.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing