Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2438, 19/00241

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 24-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2438, 19/00241

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
24 maart 2020
Datum publicatie
3 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:2438
Zaaknummer
19/00241

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Proceskostenvergoeding beroep.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00241

uitspraakdatum: 24 maart 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 januari 2019, nummer Awb 18/1453, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 49 te [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 300.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting 2018 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak [a-straat] 49 te [Z] (hierna: de onroerende zaak.

2.2.

Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 1 maart 2018, door de heffingsambtenaar ontvangen op 20 maart 2018, bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft aangevoerd dat bij de waardevaststelling te weinig rekening is gehouden met de onderhoudstoestand van de onroerende zaak en verzocht om toezending van het taxatieverslag. Verder heeft belanghebbende verzocht om te worden gehoord voordat op het bezwaarschrift zou worden beslist. Naar aanleiding van het toegezonden taxatieverslag heeft belanghebbende met dagtekening 13 juni 2018 een aanvulling op het bezwaarschrift ingediend. In deze aanvulling betwist belanghebbende de aanwezigheid van een dakopbouw die wel in de waardering is meegenomen, alsmede - vanwege de verschillen in inhoud en grootte van de percelen - de bruikbaarheid van de vergelijkingsobjecten uit het taxatieverslag. In verband met dit laatste punt heeft hij de door de heffingsambtenaar gebruikte grondstaffels opgevraagd.

2.3.

Op 18 juni 2018 heeft de heffingsambtenaar telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van belanghebbende teneinde een afspraak te maken voor een hoorzitting. Tijdens dit gesprek heeft de gemachtigde van belanghebbende aangegeven dat hij afzag van een hoorzitting.

2.4.

De heffingsambtenaar heeft op 2 juli 2018 uitspraak op bezwaar gedaan zonder dat hij op de hoogte was van het aanvullend bezwaarschrift van 13 juni 2018.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of de Rechtbank een vergoeding voor de proceskosten in beroep had moeten toekennen.

3.2.

De WOZ-waarde van de onroerende zaak is in hoger beroep niet langer in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing