Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2679, 19/00892 tm 19/00901
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2679, 19/00892 tm 19/00901
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 april 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2679
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:105
- Zaaknummer
- 19/00892 tm 19/00901
Inhoudsindicatie
Boeten; vrijwillige inkeer aanwezig wat betreft de bij UBS verzwegen aangehouden gelden.
Uitspraak
locatie Leeuwarden
nummers 19/00892 tot en met 19/00901
uitspraakdatum: 7 april 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/MKB/Kantoor Leeuwarden (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 mei 2019, nummers LEE 18/674 tot en met 18/683, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2005 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen zijn aan belanghebbende voor deze jaren vergrijpboeten opgelegd en is bij elke navorderingsaanslag een bedrag aan heffingsrente/belastingrente vastgesteld.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de bezwaren tegen de boetebeschikkingen ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur voor zover deze zien op de boeten vernietigd, de boeten over de jaren 2005 tot en met 2013 verminderd, de boete over het jaar 2014 vernietigd, de Inspecteur gelast het griffierecht te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 830.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waarbij de zaken van belanghebbende gelijktijdig en gezamenlijk met de zaken van belanghebbendes broer [A] (met procedurenummers 19/00662 tot en met 19/00671) en diens echtgenote [B] (met procedurenummers 19/00882 tot en met 19/00891) zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is geboren [in] 1949.
De Inspecteur heeft (als bijlage bij zijn pleitnota in eerste aanleg) een kopie overgelegd van een ongedateerde en ongeadresseerde brief van [C] AG (hierna: [C] ) aan haar cliënten. In deze brief kondigt [C] aan dat [C] in verband met recente fiscale ontwikkelingen bewijs van haar cliënten wil hebben dat zij volgens de regels aangifte doen van hun bij [C] aangehouden vermogen en van de daaruit genoten inkomsten. Hierbij heeft [C] haar cliënten verzocht om [C] door middel van ondertekening van een verklaring toestemming te verlenen om bankgegevens door te geven aan de autoriteiten of om zo nodig te overleggen met hun (belasting)adviseur.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de informatie-uitvraag van [C] op 27 september 2013 en op 30 september 2013 contact gehad met [C] . In februari 2014 is belanghebbendes bankrekening bij [C] , met nummer [00000] , opgeheven. Het tegoed is overgemaakt naar een door belanghebbende aangehouden bankrekening bij de eveneens in Zwitserland gevestigde [D] Bank.
[C] heeft op 7 augustus 2014 aan bepaalde rekeninghouders van [C] een brief gestuurd, waarin is geschreven dat de klantrelatie met de rekeninghouder wordt opgezegd, tenzij hij een verklaring ondertekent die [C] toestemming geeft om alle relevante informatie met de belastingautoriteiten te delen. Deze verklaring heet:
‘EU-Zinsbesteuerung — Ermächtigung zur freiwilligen Offenlegung’ en in de Engelse
vertaling: ‘EU savings tax – Authorization for the Voluntary Disclosure’.
Deze brief is niet aan belanghebbende gestuurd.
Bij brief van 23 juli 2015 heeft de Nederlandse Belastingdienst een zogenoemd groepsverzoek aan de Zwitserse autoriteiten gedaan om – kort gezegd – rekeningoverzichten
van rekeninghouders bij [C] met een Nederlands adres te verkrijgen (hierna: het groepsverzoek). De grondslag voor dit informatieverzoek is de artikel 26 van het op het op 26 februari 2010 gesloten belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland (Trb. 2010, 98). In de brief is onder meer (op pagina 3) opgenomen:
“Die erbetenen Auskünfte
Ein Teil der Klienten hat aufgrund des Schreibens der [C] wahrscheinlich Dokumente vorgelegt, um ihre Befolgung der Steuergesetzgebung in den Niederlanden zu bestätigen.
Auch hat wahrscheinlich ein Teil der Klienten entweder nicht reagiert, oder das Konto aufgelöst (mit Überweisung der Guthaben, Barabhebungen, usw.). Diese Kontoinhaber sind für die niederländische Steuererhebung wichtig, weil sie sich wahrscheinlich nicht freiwillig in den Niederlanden gemeldet haben (…). Bei dieser Gruppe ist es sehr wahrscheinlich, dass die Steuergesetzgebung nicht befolgt wird, sonst hätten sie der [C] ihre Befolging der Steuergesetzgebung nachgewiesen.
Für eine richtige Steuererhebung möchte ich Sie um Übermittlung einer Übersicht der [C] Kontinhaber mit einer Domiziladresse in den Niederlanden bitten, für die trotz Versand des Schreibens in der Anlage 4 kein der [C] genügender Nachweis der Steuerehrlichkeit erbracht wurde wobei die folgenden Daten angegeben werden sollen:
(…)
Vermögensstand auf den betreffenden Konten am 1. Februar 2013, 1. Januar 2014 und 31. Dezember 2014.”.
Evenvermelde Anlage 4 betreft de – onder 2.4 genoemde – brief van 7 augustus 2014.
[C] heeft op 16 september 2015 een brief aan haar Nederlandse rekeninghouders gestuurd.
Daarin heeft [C] onder meer geschreven:
“The Swiss Federal Tax Administration (FTA) informed us about a request for administrative assistance submitted by the Dutch competent authority in accordance with the applicable double taxation agreement between Switzerland and the Netherlands. Based on the FTA’s order, we are required to disclose information relating to your above-mentioned bank account.
You will find more detailed information and instructions in the enclosed letter from the FTA.”.
Deze brief is niet aan belanghebbende gestuurd.
Diverse Nederlandse en buitenlandse media, waaronder kranten en nieuwssites, hebben rond 27 september 2015 melding gemaakt van het feit dat de Nederlandse Belastingdienst informatie had opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten over rekeninghouders bij [C] . Deze media hebben zich mede gebaseerd op een artikel van 26 september 2015 van de Zwitserse nieuwssite LeTemps.ch. In dat artikel is door middel van een link een communiqué van de Zwitserse Belastingdienst van 22 september 2015 opgenomen. Daarin is (in de Engelse vertaling) onder meer vermeld:
“By letter dated 23 July 2015 the Belastingdienst/Central Liaison Office Almelo, Netherlands, requests the FTA for administrative assistance based on Article 26 of the Convention of 26 February 2010 between the Swiss Confederation and the Kingdom of the Netherlands for the Avoidance of Double Taxation with Respect to Taxes on Income (…).
Information is requested concerning natural persons, whose names are unknown and who fulfil all of the following criteria during the time period from 1 February 2013 to 31 December 2014:
(…)
a. The person was an account holder of (an) account(s) with [C] AG (former [C] AG);
b. The account holder had a domicile address in the Netherlands (according to the internal bank documentation);
c. The account holder was sent a letter by [C] AG in which it announced the forced closure of the bank account(s) unless he/she provided the bank with the signed form «EU savings tax – Authorization for the Voluntary Disclosure» (EU-Zinsbesteuerung — Ermächtigung zur freiwilligen Offenlegung») or any other proof of his/her tax compliance;
d. Despite this letter the account holder did not provide [C] AG with sufficient evidence of tax compliance.”.
Op 30 juni 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende een e-mailbericht aan de Inspecteur gestuurd en daarin gemeld dat belanghebbende beschikt over buitenlands vermogen. In het e-mailbericht is vermeld dat het gaat om een vermogen van CHF 835.411 per 31 december 2015 bij de [D] Bank op rekeningnummer [00001] .
Bij brief van 14 september 2016 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur nadere informatie verstrekt inzake het buitenlandse vermogen van belanghebbende. In de brief is onderscheid gemaakt tussen de in 2014 opgeven rekening bij [C] en de rekeningen bij overige banken, waaronder [D] Bank.
De Inspecteur heeft bij brief van 12 december 2016 aan belanghebbende een kennisgeving van de op te leggen vergrijpboeten gestuurd. Als bijlage bij deze kennisgeving heeft de Inspecteur een concept ‘Vaststellingsovereenkomst Vermogen in het Buitenland’ meegestuurd.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2005 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikkingen zijn aan belanghebbende voor deze jaren – de onder 2.13 vermelde – vergrijpboeten opgelegd, waarbij telkens een onderscheid is gemaakt in verzwegen gelden aangehouden bij [C] en verzwegen gelden aangehouden bij andere bankinstellingen. Over de jaren 2005 tot en met 2008 bedraagt de boete die ziet op de gelden bij [C] 40% en de boete die ziet op gelden bij overige bankinstellingen 30%. Over de jaren 2009 tot en met 2014 bedraagt de boete die ziet op de gelden bij [C] 100%. Over de jaren 2009 tot en met 2013 bedraagt de boete die ziet op gelden bij overige bankinstellingen 60%. Over het jaar 2014 is geen boete opgelegd met betrekking tot gelden bij overige bankinstellingen. De Inspecteur heeft ten aanzien van alle opgelegde boeten een matiging toegepast vanwege het meewerken van belanghebbende aan het vaststellen van de juiste omvang van de materiële belastingschuld. Verder heeft de Inspecteur rekening gehouden met vrijwillige verbetering (inkeer), maar alleen ten aanzien van de boeten die zien op gelden gehouden bij andere bankinstellingen dan [C] .
In zijn e-mailbericht van 6 november 2017 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de Zwitserse autoriteiten onder meer geschreven:
“Thank you for our call this afternoon. As discussed, please find the following documents attached:
• PoA of Mr [A] and Mrs [X] (incl. address)
• Copy passport of Mr [A] and Mrs [X]
Mr [A] had a bank account at [C] ( [C] ) with bank number: [00002]
Mrs [X] had a bank account at [C] ( [C] ) with bank number: [00000]
We would like to be informed if Mr [A] and Mrs [X] (brother and sister) were affected by the [C] group request made by the Dutch Tax Authorities on July 23, 2015. We would like to know if the ESTV received information from the [C] based on this group request, which information the ESTV is or was planning to exchange with the Dutch Tax Authorities.
If the [C] -group request did not apply to Mr [A] and Mrs [X] , based on which the ESTV never received any information from the [C] concerning account(s) of Mr [A] and Mrs [X] , we also would very much appreciate to be informed accordingly.”.
In reactie hierop heeft Neven Juvet (Federal Department of Finance FDF/Federal Tax Administration FTA/Service for Exchange of Information in Tax Matters) in een e-mailbericht van 21 november 2017 aan belanghebbendes gemachtigde het volgende geschreven:
“Thank for your email dated 6 November 2017.
We would like to inform you that Mr [A] and Mrs [X] are not concerned by the request of the Dutch Tax Authorities dated 23 July 2015.”.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 mei 2019 geoordeeld dat belanghebbende een beroep kan doen op de inkeerregeling van artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de boeten, na aanvullende matiging met 10 percent wegens overschrijding van de redelijke termijn, als volgt verminderd:
Belastingjaar |
Opgelegde boete (in €) |
Boete verminderd tot (in €) |
2005 |
2.471 |
1.943 |
2006 |
1.773 |
1.388 |
2007 |
1.533 |
1.189 |
2008 |
1.158 |
893 |
2009 |
2.822 |
1.924 |
2010 |
4.707 |
3.583 |
2011 |
527 |
305 |
2012 |
881 |
530 |
2013 |
1.976 |
1.325 |
2014 |
3.988 |
nihil |
3 Geschil
In geschil is of wat betreft de bij [C] verzwegen aangehouden gelden sprake is van vrijwillige inkeer in de zin van artikel 67n van de AWR.
De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.