Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2774, 18/01055 en 18/01056
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2774, 18/01055 en 18/01056
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2774
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:1542, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 18/01055 en 18/01056
Inhoudsindicatie
VPB. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting? Verzuimboetes.
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummers 18/01055 en 18/01056
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2018, nummers AWB 18/830 en AWB 18/831, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 ambtshalve een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 2.475. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.639.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2013 ambtshalve een aanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 100.000. Aan belastingrente is daarbij een bedrag berekend van € 1.130. Tevens is bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 4.920.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen, beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank).
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en wegens overschrijding van de redelijke termijn de verzuimboetes met 15% verminderd en vastgesteld op € 2.243 voor 2012 en € 4.182 voor 2013.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Het onderzoek ter zitting in de zaken met rolnummers 18/01057 en 18/01058 heeft met instemming van partijen gelijktijdig plaatsgevonden. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is opgericht op 7 mei 1998 en houdt zich bezig met het houden van deelnemingen. [A] (hierna ook: de gemachtigde) is enig bestuurder van belanghebbende. Enig aandeelhouder is Stichting [B] .
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb over de jaren 2012 en 2013. Op haar verzoek is belanghebbende tot uiterlijk 1 januari 2015 uitstel van indiening van de aangiftes verleend. Op 30 januari 2015 heeft de Inspecteur herinneringsbrieven gestuurd en op 6 maart 2015 aanmaningsbrieven. Belanghebbende heeft geen aangiften ingediend.
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve met dagtekening 16 mei 2015 de aanslag Vpb 2012 vastgesteld en met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag Vpb 2013.
Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn de directeur/(uiteindelijk) grootaandeelhouder/gemachtigde, de echtgenote van de gemachtigde en andere groepsmaatschappijen betrokken.
Naar aanleiding van dit boekenonderzoek zijn in 2014 afspraken gemaakt, welke (onder meer) zijn neergelegd in een niet door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst van 2 september 2014 (hierna: het compromis). Het compromis is per brief van 5 november 2014, gericht aan [C] , t.a.v. de heer [A] , door de Inspecteur opgezegd omdat niet aan de afspraken zou zijn voldaan.
In het kader van het compromis is een bedrag van € 460.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Bij brief van 1 juli 2014 is door de Inspecteur op verzoek van de gemachtigde een toelichting gegeven over deze betaling. In deze toelichting staat dat de betaling voor een bedrag groot € 65.000 ziet op verschuldigde Vpb van belanghebbende over de jaren 2008 t/m 2010. In deze toelichting staat verder dat het compromis niet ziet op de jaren 2011 en later en dat afspraken moeten worden gemaakt over de beginbalans van 2011, waarbij het uitgangspunt de beginbalans van 2010 zal zijn. Ook staat in de toelichting dat afspraken moeten worden gemaakt over het voeren van de administratie, te weten dat deze vanaf 2011 conform de eisen van artikel 52 van de AWR dient te worden gevoerd en dat deze moet worden ingevoerd in een boekhoudpakket.
Later is (in ieder geval) nog eens een bedrag van € 112.000 betaald door of namens onder andere belanghebbende. Volgens belanghebbende is in totaal een bedrag van € 811.010 betaald, hetgeen de Inspecteur voor een bedrag van € 239.010 betwist.
Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere belanghebbende over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Deze boekhoudingen zijn (in ieder geval deels) geretourneerd op 13 maart 2014.
Bij de Kamer van Koophandel zijn wel jaarrekeningen gedeponeerd over de jaren 2012 en 2013. In deze jaarrekeningen wordt per 31 december 2012 een eigen vermogen van € 3.804.400 en per 31 december 2013 een eigen vermogen van € 3.920.541 gerapporteerd.
3 Geschil
In geschil is of de aanslagen naar te hoge belastbare bedragen zijn opgelegd. Tevens zijn (is de hoogte van) de verzuimboetes in geschil. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat geen aangiftes gedaan konden worden omdat de boekhouding niet geheel was geretourneerd en dat de status van het compromis en de betalingen die in dat kader waren gedaan onduidelijk was. Voor het opleggen van verzuimboetes en toepassing van de maatregel van omkering en verzwaring van de bewijslast is volgens belanghebbende geen plaats. Verder heeft belanghebbende zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de aanslagen niet berusten op redelijke schattingen.