Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2776, 19/00002
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2776, 19/00002
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2776
- Zaaknummer
- 19/00002
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Ontvankelijkheid bezwaar. Termijnoverschrijding. Verzending aannemelijk gemaakt? Contra-indicaties op grond waarvan moet worden geoordeeld dat belanghebbende het poststuk met het aanslagbiljet heeft ontvangen.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer: 19/00002
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] wonende te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht (hierna: de Rechtbank) van 1 november 2018, nummer UTR 17/4038, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten & Hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar)
betreffende na te noemen beschikkingen en aanslagen.
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 29 februari 2016 heeft de heffingsambtenaar in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende de in één geschrift vervatte beschikkingen voor het jaar 2016 ten aanzien van een zevental panden gegeven (hierna: de WOZ-beschikkingen). Tegelijk met de WOZ-beschikkingen zijn de aanslagen onroerende-zaakbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, zuiveringsheffing en watersysteemheffing bekendgemaakt (hierna: de aanslagen).
Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikkingen en de aanslagen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 46.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De griffier van het Hof heeft een griffierecht geheven van € 128.
Op grond van artikel 8:58 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de heffingsambtenaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2020. Op deze zitting zijn verschenen, mr. [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, mr. [B] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is eigenaar van een woning gelegen te [Z] en zes appartementen gelegen te [C] (hierna: de onroerende zaken).
Namens belanghebbende heeft mr. [A] te [C] (hierna: de gemachtigde) op 9 maart 2017 een bezwaarschrift tegen de onder 1.1 vermelde WOZ-beschikkingen en aanslagen ingediend. Dit bezwaarschrift is op 17 maart 2017 door de heffingsambtenaar ontvangen.
De heffingsambtenaar heeft de gemachtigde van belanghebbende op 21 maart 2017 een e-mail betreffende ‘Ontvankelijkheidsverklaring’, gestuurd. Hierin staat het volgende vermeld:
“Het bijgevoegde ontvangen bezwaar is niet binnen de wettelijke termijn van 6 weken na dagtekening van de aanslag ingediend. Dat betekent dat uw bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Van niet ontvankelijkheid kan worden afgezien wanneer de reden van te laat indienen (reden van verzuim) niet aan u toe te rekenen (verschoonbaar) is. Om dit te kunnen beoordelen dient u binnen twee aan te geven wat de reden van te laat indienen is geweest.”
Bij brief, ontvangen door de heffingsambtenaar op 22 maart 2017, geeft de gemachtigde van belanghebbende de volgende reactie:
“Beste Mensen,
De reden is dat onze klant pas op 9 maart jl. in staat was om de benodigde bescheiden aan mij te overhandigen. Diezelfde dag deed ik nog het nodige. Inderdaad “ontijdig”!
Wat vindt u er ambtshalve van?”
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar van 13 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar vervolgens behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering en dit verzoek bij beschikking van 13 september 2017 afgewezen. De heffingsambtenaar heeft deze beslissingen als volgt gemotiveerd:
´Op 17 maart 2017 ontving ik uw bezwaarschrift gericht tegen de aanslag 2016 van BghU met het aanslagbiljetnummer [00000] . In deze brief leest u wat mijn beslissing is.
Betreft
WOZ-beschikking Eigenaar: [a-straat] 23 A [C]
OZB Eigenaar: [a-straat] 23 A [C]
WaterSysteemHeffing Eigenaren: [a-straat] 23 A [C]
Reden
U heeft bezwaar gemaakt, omdat u de waarde van het bovengenoemde object met de vastgestelde WOZ-waarde van € 104.000 te hoog vindt. In uw bezwaarschrift geeft u aan waarom. Hierna zal ik op uw grieven ingaan.
Ambtshalve Beslissing
Uw bezwaarschrift is niet tijdig ingediend binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de WOZ beschikking. U bent dus niet-ontvankelijk in uw bezwaar. Het bezwaar is ambtshalve in behandeling genomen.
Ik heb getoetst of er aanleiding is ambtshalve de waarde van uw object te verlagen. Hiervoor bestaat aanleiding, indien een op de voet van hoofdstuk IV van de wet vastgestelde waarde onherroepelijk is komen vast te staan doch binnen vijf jaren na het nemen van de beschikking terzake blijkt dat deze waarde tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De waarde wordt verminderd in geval deze waarde had behoren te zijn vastgesteld op den bedrag dat ten minste 20 percent, met een minimum van € 5.000,- lager is dan de te hoog vastgestelde waarde.
Ik heb besloten uw bezwaar niet ontvankelijk te verklaren en zie ik geen reden de waarde ambtshalve te verlagen.”
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Partijen hebben het Hof verzocht de zaak met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb terug te wijzen naar de heffingsambtenaar indien het Hof de hiervoor vermelde vraag – onder 3.1 – ontkennend beantwoordt en het Hof concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van de uitspraak op bezwaar.