Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2785, 18/00655
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2785, 18/00655
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 10 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2785
- Zaaknummer
- 18/00655
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Vereiste aangifte. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Redelijke schatting? Verzuimboete.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/00655
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank 11 juni 2018 van Rechtbank Gelderland, nummer AWB 16/5754, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2011 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.411 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3. Tevens is bij beschikking € 4.834 aan heffingsrente in rekening gebracht. Daarnaast is bij beschikking een boete opgelegd van € 984.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV en de beschikking heffingsrente ongegrond verklaard. De boete is verminderd tot € 226.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard voor zover het de belastingaanslag betreft en gegrond voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd tot € 180. Daarnaast is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 januari 2020. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak van de echtgenote van belanghebbende met nummers 18/00656 en 18/00657. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
Belanghebbende heeft met dagtekening 10 februari 2020 nog een nader stuk ingediend. Het Hof ziet in het stuk geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen en laat dit na sluiting van het onderzoek ingediende stuk daarom buiten beschouwing.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [A] (hierna: de echtgenote).
Op of omstreeks 29 februari 2012 is belanghebbende uitgenodigd om vóór 1 april 2012 aangifte IB/PVV te doen voor het jaar 2011 (hierna: de aangifte IB/PVV 2011).
Belanghebbende heeft de Inspecteur bij brief van 15 maart 2012 verzocht om uitstel te verlenen tot 1 september 2012 voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2011. De Inspecteur is bij brief van 13 april 2012 aan dit verzoek tegemoet gekomen en heeft uitstel verleend tot 1 september 2012.
Bij brief van 24 september 2012 is belanghebbende herinnerd tot het doen van aangifte IB/PVV 2011 met als uiterste inleverdatum 8 oktober 2012.
Bij brief van 26 oktober 2012 is belanghebbende aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2011 met als uiterste inleverdatum 9 november 2012. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat wanneer de aangifte niet op tijd wordt ontvangen, hij een boete kan krijgen. De aangifte IB/PVV 2011 is niet binnen de door de Inspecteur gestelde termijn ingediend door belanghebbende.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van belanghebbende van 8 augustus 2013 aan de Inspecteur waarin opnieuw uitstel wordt verzocht voor de aangifte 2012 van de echtgenote tot 1 april 2014. In het slot van de e-mails schrijft belanghebbende dat dit ook geldt voor [X] / [B] BV.
Op 10 september 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de Inspecteur en belanghebbende. Van deze bespreking is een verslag opgemaakt waarin – voor zover van belang – het navolgende is opgenomen:
“De heer [X] geeft aan dat hij “schoon schip” wil maken. Hij heeft zich tot 2012 nooit met het administratieve gedeelte van het [X] cs. bemoeid. Dit werd gedaan door zijn broer (de heer [C] ) en de heer [D] (zakenpartner).
De heer [X] verzoekt om uitstel voor het indienen van een 3-tal aangiften (van hemzelf, zijn vrouw en zoon).
(…)
De FIOD heeft alle administratie in beslag genomen. Het vrijgeven laat nog enige maanden op zich wachten.
(…)
De heer [E] verleent uitstel tot 1 februari 2014.”
Belanghebbende heeft op 13 januari 2020 de navolgende (niet ondertekende) brief met dagtekening 10 september 2013 overgelegd.
“(…) Ondanks wij van u uitstel hebben ontvangen voor het doen van IB aangifte voor de jaren waarvan de administratie is in beslaggenomen door de FIOD-ECD stel ik voor deze jaren als een € 0,= aangifte te beoordelen en deze later aan te passen na de juiste bedragen van mij (…) en mijn vrouw (…) en mijn zoon [F] (…). We praten in eerste instantie voor de nog niet gedane aangifte IB t/m 2012 en eventueel 2013 en de jaren er na tot dat wij kunnen beschikken over de administratie. (…)”
Belanghebbende heeft bij e-mail van 2 april 2014 aan de Inspecteur verzocht om uitstel te verlenen voor het inleveren van de jaarcijfers tot en met het jaar 2013 omdat hij nog niet beschikt over de administratie, die door de FIOD in beslag is genomen. De Inspecteur heeft op dit verzoek gereageerd bij brief van 7 april 2014. Daarin schrijft hij dat hij ervan uit gaat dat belanghebbende doelt op de nog in te leveren aangiften inkomensheffing tot en met 2013. Verder wijst hij belanghebbende erop dat hij het verzoek niet in behandeling kan nemen en welke procedure wel moet worden gevolgd voor een uitstelverzoek.
Met dagtekening 10 april 2014 heeft belanghebbende de navolgende brief gestuurd.
“Hierbij zoals gevraagd (nu per post) uistel voor het inleveren van de jaarcijfers voor mij en mijn echtgenote en voor [F] van de jaarcijfers tot het met 2013. (…). In het overleg gaf u ons al aan dat dit gezien de situatie geen probleem zou zijn. Wij gaan er dan ook vanuit zonder tegen bericht dat dit akkoord is. (…)”
Deze brief is als begeleidend schrijven gevoegd bij een brief van 9 april 2014 waarin belanghebbende de reden voor het uitstel van het inleveren van de administratie tot en met 2013 nader toelicht.
De Inspecteur heeft belanghebbende vervolgens tot 1 september 2014 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2013.
De Inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2015 de aanslag IB/PVV 2011 ambtshalve vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 153.411 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 3. Gelijktijdig met de aanslag heeft de Inspecteur een verzuimboete opgelegd van € 984. Belanghebbende heeft hiertegen op 25 februari 2015 bezwaar gemaakt.
Belanghebbende heeft op 30 maart 2015 alsnog zijn aangifte IB/PVV 2011 ingediend. De Inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als motivering van het bezwaarschrift.
3 Geschil
In geschil is of de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De Inspecteur heeft ter zitting in hoger beroep zijn stelling ingetrokken dat de nadere stukken die belanghebbende op 13 januari 2020 heeft ingediend, tardief zijn.
Belanghebbende betoogt dat hij de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast niet aan de orde is. Hij concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vaststelling van de aanslag conform de door hem in de bezwaarfase ingediende aangifte. Voor wat betreft de boete concludeert belanghebbende tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van Rechtbank voor wat betreft de belastingaanslag, en tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de verzuimboete.