Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2878, 18/00676 en 18/00677
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 07-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2878, 18/00676 en 18/00677
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 7 april 2020
- Datum publicatie
- 17 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:2878
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:2040
- Zaaknummer
- 18/00676 en 18/00677
Inhoudsindicatie
Uitspraak na verwijzing. IB/PVV. Bevoegdheid tot navordering. Ambtelijk verzuim? Nieuw feit? Was het belanghebbende kenbaar dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers: 18/00676 en 18/00677
uitspraakdatum: 7 april 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en van
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Middelburg (hierna: de Inspecteur).
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2014, nummers AWB 12/6681, AWB 12/6682 en AWB 12/6683, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2007 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.456.897, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.678 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 34.698 alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 600.038. Tevens is bij beschikking € 194.312 aan heffingsrente in rekening gebracht.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag, de vergrijpboete en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd en de navorderingsaanslag verminderd tot een belastingaanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 717.014, een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 5.526 en een inkomen uit sparen en beleggen van € 84.377. Daarnaast is de boete verminderd tot € 530.
Belanghebbende en de Inspecteur hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft het hoger beroep bij uitspraak van 1 april 2016 gegrond verklaard en de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking vernietigd.
De Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2018 (hierna: het verwijzingsarrest) het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof).
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft, alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020 te Arnhem. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Vanaf 30 juni 2009 heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden, over de periode 2005 tot en met 2007. In het verslag van het boekenonderzoek is met betrekking tot de reikwijdte van het onderzoek het volgende opgenomen:
“Het doel van het deelonderzoek is het beoordelen van de transacties van de onroerende zaken in de periode 2005 tot en met 2008 door [A] BV, [B] BV en [X] .”
De controlerend ambtenaar heeft bij aanvang van het boekenonderzoek verzuimd de automatische afdoening van de aangiften IB/PVV te blokkeren.
Op 11 december 2009 heeft belanghebbende niet eerder aangegeven buitenlands vermogen vrijwillig gemeld (hierna: vrijwillige verbetering).
Met dagtekening 5 februari 2010 is de primitieve aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. In deze aanslag is geen rekening gehouden met de bevindingen van het boekenonderzoek of met de vrijwillige verbetering.
Een concept van het controlerapport is op 14 juni 2010 aan belanghebbende toegezonden en over de conclusies daarvan is gecorrespondeerd, namens belanghebbende door [C] te [D] . Er zijn besprekingen geweest tussen dit kantoor en de controleur op 29 september en 2 november 2010. De controleur heeft in deze gesprekken aangegeven te zullen overgaan tot het vaststellen van de correcties zoals die zijn beschreven in het verslag van het boekenonderzoek.
Met dagtekening 23 oktober 2010 heeft de Inspecteur een navorderingsaanslag IB/PVV 2007 opgelegd in verband met de vrijwillige verbetering (hierna: de eerste navorderingsaanslag). Bij het opleggen van de eerste navorderingsaanslag is geen rekening gehouden met de bevindingen van het boekenonderzoek. Op 10 december 2010 is namens belanghebbende naar aanleiding hiervan het volgende geschreven:
“Het verheugt ons te vernemen dat onze discussie met u (toch) tot een goed einde is gekomen. Wij begrijpen dat u (wellicht in overleg met uw collega [E] ) heeft besloten ons standpunt te volgen en van het corrigeren van de ingediende aangiften, danwel het navorderen (van aanpassingen op reeds opgelegde aanslagen) heeft afgezien. (...) Uit genoemde aanslagen heeft de heer [X] (terecht) afgeleid dat u uw aanvankelijke standpunt heeft laten varen.”
De thans in geschil zijnde navorderingsaanslag IB/PVV is opgelegd met dagtekening 2 december 2011. Deze navorderingsaanslag is opgelegd naar aanleiding van bevindingen uit het boekenonderzoek.
Belanghebbende belegt vanaf 1988 in verhuurde panden. In 1997 heeft hij het door hem met een compagnon opgezette assurantiekantoor verkocht. Na die verkoop is hij zich bezig gaan houden met belegging in aandelen, geldleningen en onroerende zaken. Belanghebbende is enig aandeelhouder en de enige werknemer van [A] BV (hierna: Beheer BV).
In de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende een aantal onroerende zaken verkocht. Voor zover van belang betreft dit de volgende verkopen (in euro’s):
Jaar aankoop |
Koopprijs |
Jaar verkoop |
Verkoopprijs |
Levering |
|
[a-straat] 12 |
2004 |
478.230 |
2006 |
759.009 |
2007 |
[a-straat] 29 |
2004 |
76.752 |
2007 |
259.890 |
2007 |
[b-straat] 2 |
2004 |
539.395 |
2006 |
1.666.599 |
2007 |
[c-straat] 4+6 |
2004 |
325.083 |
2006 |
1.634.217 |
2007 |
[c-straat] 1 |
2004 |
16.000 |
2006 |
15.818 |
2008 |
[c-straat] 8 |
2005 |
224.881 |
2006 |
- |
2007 |
[c-straat] 2 |
2005 |
505.982 |
2006 |
- |
2007 |
[d-straat] 129 |
2006 |
847.119 |
2007 |
998.267 |
2007 |
In de verkoopprijs van [c-straat] 4+6 is ook die van [c-straat] 8 en 2 opgenomen.
Alle hiervoor vermelde onroerende zaken heeft belanghebbende in zijn aangiften IB/PVV steeds verantwoord als vermogen in box 3.
Tijdens het boekenonderzoek heeft de controleur vastgesteld dat Beheer BV in de jaren 2006 en 2007 de volgende bedragen als verkoopkosten ten laste van de winst heeft gebracht (in euro's):
Verkoopkosten |
2006 |
2007 |
Reis- en verblijfkosten |
6.743 |
4.060 |
Verteerkosten |
2.858 |
2.479 |
Representatiekosten |
1.769 |
1.327 |
Reclame- en advertentiekosten |
824 |
723 |
Overige kosten |
335 |
221 |
12.529 |
8.810 |
In het verslag van het boekenonderzoek is opgenomen dat met betrekking tot de kosten voor 2007 is gebleken dat de kosten van verteer ad € 2.479 verband hielden met golfactiviteiten en dat daarnaast tot een bedrag van € 3.047 kosten zijn gemaakt voor diners in het weekend of bij de golfclub. In het boekenonderzoek is het bedrag van totaal € 5.526 aangemerkt als een uitdeling door Beheer BV aan belanghebbende en belast als inkomen uit aanmerkelijk belang. Voor het jaar 2006 is een evenredig deel van de in Beheer BV opgevoerde verkoopkosten gecorrigeerd en aangemerkt als uitdeling, verhoogd met € 3.716 voor als zakelijke kosten geboekte golfreizen.
In de navorderingsaanslag over het jaar 2006, die thans niet langer in geschil is, is de in het boekenonderzoek aangekondigde correctie van het inkomen uit aanmerkelijk belang achterwege gebleven en er is geen inkomen uit sparen en beleggen belast. In de thans in geschil zijnde navorderingsaanslag 2007 zijn de aangekondigde correcties wel opgenomen.
In de navorderingsaanslag over het jaar 2007 is het inkomen uit werk en woning verder gecorrigeerd met € 2.335.291 aan resultaat uit overige werkzaamheden. Dat bedrag heeft betrekking op de in onderdeel 2.8 genoemde onroerende zaken (huuropbrengsten, kosten en verkoopwinst). Het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang is gecorrigeerd met € 5.678. Het inkomen uit sparen en beleggen is vast gesteld op € 634.698.
In het verwijzingsarrest is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“2.3.4. Dat de controlerend ambtenaar in het onderhavige geval heeft nagelaten het boekenonderzoek in het computersysteem van de Belastingdienst te vermelden, is aan te merken als een fout in de ruime en neutrale zin die aan dat begrip toekomt in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR (vgl. HR 27 juni 2014, nr. 13/02194, ECLI:NL:HR;2014:1529, BNB 2014/202 en HR 27 juni 2014, nr. 14/00350, ECLI:NL:HR:20 4:1528, BNB 2014/203). Dat bij het opleggen van de eerste navorderingsaanslag geen rekening is gehouden met de bevindingen uit het boekenonderzoek, is het gevolg van het achterwege blijven van deze vermelding. Aldus is de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag vastgesteld als gevolg van een fout in de zin van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR, die navordering rechtvaardigt. Daaraan doet niet af dat de eerste navorderingsaanslag, anders dan de aanslag, niet geautomatiseerd is afgedaan. Het middel slaagt in zoverre en behoeft voor het overige geen behandeling.”
Uit het hiervoor in 2.3.4 overwogene volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen.”
3 Geschil
In geschil is of de belastingambtenaar die de eerste navorderingsaanslag oplegde op een andere wijze op de hoogte had kunnen of moeten zijn van het feit dat een boekenonderzoek had plaatsgevonden. Verder is tussen partijen in geschil of het belanghebbende redelijkerwijs kenbaar was dat ten gevolge van een fout de eerste navorderingsaanslag tot een te laag bedrag was vastgesteld. Indien de Inspecteur een tweede navorderingsaanslag kon opleggen, is in geschil of de vereiste aangifte is gedaan en of daarom de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Ten slotte zijn (de hoogte van) de correcties, de boete en de heffingsrente in geschil.