Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2981, 18/00451

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 15-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:2981, 18/00451

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
15 april 2020
Datum publicatie
24 april 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:2981
Zaaknummer
18/00451

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling kantoorpand. Bruikbaarheid ‘eigen’ huurcijfer bij gebruikmaking optie tot verlenging huurcontract.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummer 18/00451

uitspraakdatum: 15 april 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

de heffingsambtenaar van de gemeente Almere (hierna: de heffingsambtenaar)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 april 2018, nummer UTR 17/2773, in het geding tussen de heffingsambtenaar en

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [A] per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het jaar 2017 vastgesteld op € 743.000. Tegelijk met deze beschikking is door de heffingsambtenaar aan belanghebbende voorts een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2017 opgelegd.

1.2.

Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 maart 2020. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. [B] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede – namens de heffingsambtenaar – mr. [C] , vergezeld van [D] , taxateur.

1.6.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Een afschrift hiervan is aan deze uitspraak gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaresse van de onderhavige onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat 1] te [A] . De onroerende zaak is in 1993 gebouwd en is in gebruik als kantoorpand. De perceeloppervlakte bedraagt 1.266 m2. De bruto vloeroppervlakte beloopt 1.167 m2.

2.2.

De onroerende zaak is met ingang van 1 maart 2005 verhuurd aan de horecabond van de [E] voor een aanvangshuursom van € 138.000 per jaar. De looptijd van het huurcontract was tien jaar met een optie tot verlenging van vijf jaar. Van deze optie is door partijen gebruik gemaakt. Per 9 mei 2018 bedroeg de huursom € 159.914 per jaar.

2.3.

De heffingsambtenaar heeft ten aanzien van belanghebbende de WOZ-waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het jaar 2017 vastgesteld op € 743.000. Daartegen heeft belanghebbende vergeefs bezwaar aangetekend.

2.4.

De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep van belanghebbende echter gegrond verklaard. De Rechtbank heeft de WOZ-waarde van het onderhavige kantoorpand per waardepeildatum 1 januari 2016 in goede justitie vastgesteld op € 653.000. Daarbij is de Rechtbank ervan uitgegaan dat het kantoorpand al ruim tien jaar niet is verhuurd. De Rechtbank heeft aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van € 1.500 en een vergoeding van het griffierecht van € 333.

2.5.

De heffingsambtenaar heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de waarde van de onroerende zaak op de peildatum.

3.2.

De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de waarde moet worden vastgesteld op € 743.000. Belanghebbende verenigt zich met de door de Rechtbank vastgestelde waarde van € 653.000.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing