Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3096, 18/01246 en 18/01247
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31-03-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3096, 18/01246 en 18/01247
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 31 maart 2020
- Datum publicatie
- 16 april 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:3096
- Zaaknummer
- 18/01246 en 18/01247
Inhoudsindicatie
Uitspraak op verzet. Niet tijdige betaling griffierecht. Niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest bij de niet tijdige betaling van het griffierecht. Verzet gegrond.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/01246 en 18/01247
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 9 april 2019 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018, met nummers AWB 17/2062 en AWB 17/2063 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede.
1 Procesverloop en behandeling verzet
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht. Belanghebbende heeft daartegen verzet aangetekend.
In overleg met belanghebbende heeft de zitting geen doorgang gevonden.
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat behoren onder meer het hogerberoepschrift, het verzetschrift en de aanvullingen op het verzetschrift.
2 Vaststaande feiten en de gronden van het verzet
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018.
Bij brief van 4 januari 2019 heeft het Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het hogerberoepschrift ambtshalve is gesplitst en dat er meerdere zaken zijn aangemaakt. Daarbij is tevens meegedeeld dat zal worden volstaan met het éénmaal heffen van griffierecht voor beide zaken en dat het griffierecht zal worden geheven in de zaak met nummer 18/01246.
Bij brief van 21 februari 2019 heeft de griffier belanghebbende eraan herinnerd dat deze ter zake van het instellen van het hoger beroep een griffierecht is verschuldigd van € 253. In de brief is vermeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De griffier heeft belanghebbende er verder op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
De vorenbedoelde brief is door het Dienstencentrum Rechtspraak aangetekend verzonden naar het laatstelijk bij Hof bekende adres van belanghebbende ( [a-straat 1] , [Z] ). Uit de van PostNL/Track en Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de zending op maandag 25 februari 2019 om 11:55 uur op voornoemd adres is afgeleverd. Tot het dossier behoort echter geen stuk waaruit blijkt dat voor ontvangst van de zending is getekend.
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen vier weken na 21 februari 2019 betaald.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is belanghebbendes hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Op 21 mei 2019 is het verschuldigde griffierecht betaald.
In het verzetschrift heeft belanghebbende onder meer aangevoerd dat zij de aangetekende brief van 21 februari 2019 niet heeft ontvangen.
3 Beoordeling van het verzet
Het niet of niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het (hoger) beroep in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
Zoals het Hof onder de feiten heeft vastgesteld, is belanghebbende bij aangetekende brief uitgenodigd tot betaling van het voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht. Uit de van PostNL/Track en Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de brief op 25 februari 2019 op het adres van belanghebbende is afgeleverd.
Belanghebbende stelt echter dat zij de brief van 21 februari 2019 niet heeft ontvangen. Nu het Hof niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat voor ontvangst van de brief is getekend, kan niet worden uitgesloten dat de brief niet op het adres van belanghebbende is bezorgd. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest bij de niet tijdige betaling van het griffierecht, zodat het hoger beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
Slotsom Het verzet is gegrond.