Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3358, 18/00505 en 18/00506

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3358, 18/00505 en 18/00506

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
29 april 2020
Datum publicatie
8 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:3358
Zaaknummer
18/00505 en 18/00506

Inhoudsindicatie

BPM. Rentevergoeding teruggave BPM.

Uitspraak

Locatie Arnhem

Nummers 18/00505 en 18/00506

uitspraakdatum: 29 april 2020

Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 30 april 2018, nummers AWB 17/3631 en 17/3632 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft twee verzoeken bij de Inspecteur ingediend tot teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). Beide verzoeken zijn door de Inspecteur bij beschikkingen niet-ontvankelijk verklaard.

1.2

De bezwaren van belanghebbende tegen deze beschikkingen zijn door de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar gegrond verklaard. Daarbij heeft de Inspecteur de verzoeken tot teruggaaf ingewilligd.

1.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard.

1.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende heeft met betrekking tot de export van twee personenauto’s verzoeken tot teruggaaf van BPM bij de Inspecteur ingediend. Het eerste verzoek is gedagtekend 12 februari 2016, beloopt een bedrag van € 657 en heeft betrekking op een personenauto van het merk Fiat, type Bravo. Het tweede verzoek is gedagtekend 22 maart 2016, beloopt een bedrag van € 1.835 en heeft betrekking op een personenauto van het merk Renault, type Laguna.

2.2

De Inspecteur heeft beide verzoeken bij beschikkingen van 30 maart 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 4 april 2016 bezwaar aangetekend. Daarin heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht om te worden gehoord.

2.3

Bij uitspraken op bezwaar van 2 juni 2017 heef de Inspecteur belanghebbende in het gelijk gesteld en haar teruggaven aan BPM verleend van € 657 respectievelijk € 1.835. Voorts heeft de Inspecteur belanghebbende tweemaal een forfaitaire proceskostenvergoeding toegekend van € 246. De Inspecteur heeft belanghebbende niet gehoord in bezwaar.

2.4

De door belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen zijn door de Rechtbank bij uitspraken van 30 april 2018 gegrond verklaard, doch uitsluitend voor zover geen belastingrente aan belanghebbende is vergoed door de Inspecteur. De Rechtbank heeft bepaald dat de Inspecteur belastingrente aan belanghebbende dient te vergoeden, hem veroordeeld tot vergoeding van een bedrag van € 1.002 aan proceskosten en voorts de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan belanghebbende te vergoeden.

2.5

Belanghebbende heeft, daarbij vertegenwoordigd door haar (toenmalige) gemachtigde [A] , hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.

2.6

Op 31 juli 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van belanghebbende [A] een nader stuk (‘pleitnota’) ingediend. De griffier van het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2019 bericht dat op de inhoud van dat stuk geen acht wordt geslagen wegens de zeer beledigende opmerkingen daarin ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak. Voorts heeft het Hof de gemachtigde in die brief een laatste waarschuwing gegeven, in die zin dat wanneer de gemachtigde zou blijven volharden in zijn opstelling en het gebruik van bepaalde bewoordingen, het Hof toepassing zou gaan geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; weigeren gemachtigde).

2.7

Bij brieven van 5 en 6 augustus 2019 heeft de gemachtigde gereageerd op de in de brief van het Hof vervatte waarschuwing. Omdat de gemachtigde is blijven volharden in zijn beledigende taalgebruik en opstelling, heeft het Hof in zijn tussenuitspraak in deze zaken van 16 augustus 2019 toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:25 Awb en de gemachtigde [A] en zijn vennootschap [B] BV geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedures. Voorts heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien zij dat wenst, binnen vier weken na de tussenuitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedures. Belanghebbende heeft het Hof niet bericht dat zij een nieuwe gemachtigde zal aanstellen. Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

3 Het geschil

In hoger beroep is in geschil of: (1) de door de Rechtbank toegekende vergoeding voor rente inzake de BPM te laag is, (2) of de zaak wegens schending van de hoorplicht dient te worden teruggewezen naar de Inspecteur en (3) of belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over het griffierecht.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing