Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3359, 19/00537 t/m 19/00539
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 29-04-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3359, 19/00537 t/m 19/00539
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 29 april 2020
- Datum publicatie
- 8 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:3359
- Zaaknummer
- 19/00537 t/m 19/00539
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Navordering. Nieuw feit?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 19/00537 t/m 19/00539
uitspraakdatum: 29 april 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 15 maart 2019, nummers AWB 18/5748 t/m 18/5750, ECLI:NL:RBGEL:2019:1143, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Met dagtekening 4 januari 2018 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd. Bij beschikking is heffingsrente berekend.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2011.
Met dagtekening 3 maart 2018 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2012 opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
Met dagtekening 24 februari 2018 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2013 opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2012 en 2013.
De Inspecteur heeft de bezwaren tegen de onder 1.1., 1.3. en 1.4. genoemde navorderingsaanslagen bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is gehuwd met [A] (hierna: de echtgenoot). De echtgenoot geniet winst uit onderneming.
Aan belanghebbende is voor het indienen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2011 tot en met 2013 uitstel verleend onder de Becon-regeling. De belastingadviseur van belanghebbende heeft de aangiften IB/PVV 2011, 2012 en 2013 van belanghebbende opgesteld en ingediend.
In de aangifte IB/PVV 2010 is een eigen woning aan de [a-straat 1] te [B] opgenomen, welke gedurende het gehele jaar ter beschikking heeft gestaan aan belanghebbende en haar echtgenoot. De WOZ-waarde van deze woning bedroeg in 2010 € 91.000. Er is geen eigenwoningschuld in de aangifte opgenomen. Na aftrek in verband met de afwezigheid van een eigenwoningschuld, bedroegen de inkomsten uit eigen woning nihil. Het voordeel uit sparen en beleggen (box 3) bedroeg eveneens nihil.
In 2011 is de blote eigendom van de woning verkocht aan de kinderen van belanghebbende onder vestiging van het recht van vruchtgebruik. De verkoopprijs van de woning is bepaald op € 300.000 waarvan € 102.000 is toegerekend aan de blote eigendom en € 198.000 aan de vrije waarde van het vruchtgebruik.
In de aangifte IB/PVV 2011 is de woning aan [a-straat 1] te [B] (WOZ-waarde 2011 € 93.000) aangemerkt als eigen woning gedurende de periode 1 januari tot 25 november 2011. Een woning aan [b-straat 2] te [Z] , is vanaf 25 november 2011 als eigen woning aangemerkt. Dit betreft een bouwkavel ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning. De aangegeven WOZ-waarde bedroeg € 1. Als eigenwoningschuld per 31 december 2011 is een bedrag van € 215.000 aangegeven. De inkomsten uit eigen woning beliepen € 2.794 negatief. De rubrieken ‘verkoopprijs verkochte eigen woning’, ‘eigenwoningschuld verkochte woning’ en ‘overwaarde van de verkochte eigen woning’ zijn niet ingevuld. Het saldo bezittingen per waardepeildatum 1 januari 2011 beliep € 38.760 en het voordeel uit sparen en beleggen na aftrek van het heffingsvrij vermogen bedroeg nihil.
In de aangifte IB/PVV 2012 is de woning aan [b-straat 2] te [Z] , opgenomen als eigen woning met ingang van 25 mei 2012. De WOZ-waarde van de eigen woning bedroeg € 216.000. De eigenwoningschuld per 31 december 2012 bedroeg € 215.000 en het ‘Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning’ beliep € 6.936 negatief. De rendementsgrondslag per waardepeildatum 1 januari 2012 bedroeg € 226.661. Onder de waarde van de bezittingen per 1 januari 2012 zijn vorderingen op de kinderen van belanghebbende en de echtgenoot, [C] en [D] , opgenomen met een totale waarde van € 102.000 alsmede een vruchtgebruik [a-straat 1] voor een bedrag van € 125.787.
In de aangifte IB/PVV 2013 is de eigen woning aan [b-straat 2] te [Z] , gedurende het gehele jaar aangegeven als eigen woning, met een WOZ-waarde van € 216.000. De eigenwoningschuld per 31 december 2013 bedroeg € 215.000 en het ‘Saldo inkomsten en aftrekposten eigen woning’ beliep € 5.636 negatief. De rendementsgrondslag per waardepeildatum 1 januari 2013 bedroeg € 219.254. Onder de post bezittingen per 1 januari 2013 zijn vorderingen op de kinderen van belanghebbende en de echtgenoot, [C] en [D] , opgenomen met een totale waarde van € 102.000 alsmede het vruchtgebruik [a-straat 1] voor een bedrag van € 125.328.
De primitieve aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 zijn geautomatiseerd vastgesteld en conform de ingediende aangifte aan belanghebbende opgelegd.
Bij de regeling van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is de aangifte geselecteerd voor handmatige beoordeling, maar een zodanige beoordeling is vervolgens achterwege gebleven. De primitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 is conform de ingediende aangifte aan belanghebbende opgelegd.
Bij brief van 7 juli 2017 heeft de Inspecteur aan de belastingadviseur van de echtgenoot van belanghebbende een bezoek aangekondigd in het kader van ‘heffen op locatie’, onder vermelding van de betreffende cliënten en de te overleggen stukken. Ter zake van de echtgenoot van belanghebbende ging het om de aangiften IB/PVV voor de jaren 2013 tot en met 2015. Daarbij is gevraagd om stukken met betrekking tot ‘aan- en verkoop’ en stukken inzake ‘verkoop bloot eigendom/vruchtgebruik’ over te leggen. De Inspecteur heeft op 12 juli 2017 het kantoor van de belastingadviseur bezocht.
Gelet op de afwezigheid van een eigenwoningschuld ter zake van de woning aan de [a-straat 1] , is in 2011 een eigenwoningreserve ontstaan die, overeenkomstig artikel 3.119a, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2011) (hierna: Wet IB 2001) volledig in mindering had moeten worden gebracht op de eigenwoningschuld. Na aftrek van deze eigenwoningreserve resteerde een eigenwoningschuld van nihil, zodat ter zake van de rente en kosten van de hypotheekschuld voor de nieuwe eigen woning aan [b-straat 2] , te [Z] , geen recht op aftrek bestond.
Bij brief van 14 december 2017 heeft de Inspecteur aangekondigd navorderingsaanslagen IB/PVV aan belanghebbende op te leggen over de jaren 2011, 2012 en 2013 in verband met ten onrechte in aftrek gebrachte rente en kosten van schulden ter zake van de eigen woning.
Vervolgens zijn aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2011, 2012 en 2013 opgelegd alsmede beschikkingen heffingsrente / belastingrente.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur gerechtigd is de onderhavige navorderingsaanslagen op te leggen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit. De Inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt dat hij wel beschikt over een nieuw feit.
Tussen partijen is niet in geschil dat de in aftrek gebrachte rente en kosten ter zake van een eigen woning op grond van de bepalingen uit afdeling 3.6 Wet IB 2001 niet aftrekbaar zijn.