Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3657, 19/00546

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3657, 19/00546

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 mei 2020
Datum publicatie
19 mei 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:3657
Zaaknummer
19/00546

Inhoudsindicatie

WOZ; Belanghebbende/huurder van een woning in de vrije sector heeft in beginsel belang bij de op haar naam gestelde WOZ-beschikking. De rechtbank heeft ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

locatie Leeuwarden

nummer 19/00546

uitspraakdatum: 12 mei 2020

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 maart 2019, nummer LEE 18/3350, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 73 te [Z] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2018 vastgesteld op € 180.000.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan belanghebbende.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende huurde in 2018 de onroerende zaak in de vrije sector.

2.2.

De onroerende zaak is een hoekwoning van een rij gelijksoortige eengezinswoningen met als bouwjaar 1971.

3 Geschil

3.1.

Partijen houdt in hoger beroep verdeeld of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar. Voorts is, indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, in geschil of de heffingsambtenaar belanghebbende ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en of hij de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld.

3.2.

Belanghebbende is van mening dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld, dat de heffingsambtenaar haar niet-ontvankelijk in haar bezwaar had moeten verklaren wegens gebrek aan belang. Voorts is zij van mening dat de heffingsambtenaar haar ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar en de waarde van de onroerende zaak te hoog heeft vastgesteld.

3.3.

De heffingsambtenaar is van mening dat de Rechtbank terecht het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard. De heffingsambtenaar is verder van mening dat hij belanghebbende terecht niet heeft gehoord in bezwaar en dat hij de waarde van de onroerende zaak niet te hoog heeft vastgesteld.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing