Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3658, 19/00751 tm 19/00754

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3658, 19/00751 tm 19/00754

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
12 mei 2020
Datum publicatie
15 mei 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:3658
Formele relaties
Zaaknummer
19/00751 tm 19/00754

Inhoudsindicatie

Belanghebbende vraagt zonder succes de toepassing van de zelfstandigenaftrek in opgelegde aanslagen IB die in rechte vast staan, ongedaan te maken.

Uitspraak

Locatie Leeuwarden

Uitspraakdatum: 12 mei 2020

nummers 19/00751, 19/00752, 19/00753 en 19/00754

Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2019, zaaknummers LEE 18/2095, 18/2096, 18/2097 en 18/2098, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend. De aanslag is bij besluit van 3 februari 2017 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.434. De belastingrente is daarbij verminderd tot een bedrag van € 52.

1.2

Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend. De navorderingsaanslag is bij besluit van 3 februari 2017 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.434. De belastingrente is daarbij verminderd tot een bedrag van nihil.

1.3

Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend. De navorderingsaanslag is bij besluit van 3 februari 2017 ambtshalve verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 168.528. De belastingrente is daarbij verminderd tot een bedrag van nihil.

1.4

Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de IB/PVV, gedagtekend 17 maart 2017, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 154.043. Daarbij is bij beschikking een bedrag van € 2.418 aan belastingrente berekend.

1.5

Op de bezwaarschriften van belanghebbende, gericht tegen de hiervoor – onder 1.1 tot en met 1.3 – bedoelde besluiten en de hiervoor – onder 1.4 – bedoelde aanslag en beschikking, heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard.

1.6

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 mei 2019 de beroepen met de nummers 18/2095, 18/2096 en 18/2097 inzake de verminderingen van de aanslag IB/PVV 2013 en de navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar in die zaken vernietigd, de bezwaren van belanghebbende in die zaken alsnog niet-ontvankelijk verklaard, het beroep met het nummer 18/2098 inzake de aanslag IB/PVV 2015 ongegrond verklaard, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht in de zaken met de nummers 18/2095, 18/2096 en 18/2097 te vergoeden en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

1.7

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.8

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, de van de Rechtbank ontvangen dossiers die op deze zaken betrekking hebben alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.9

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 De vaststaande feiten

2.1

Belanghebbende is geboren [in] 1980 en is evenals zijn broer, [A] vanaf 3 januari 2011 vennoot in de vennootschap onder firma ‘ [B] ’ (hierna: de vof). Belanghebbende en zijn broer zijn in de onderhavige jaren de enige vennoten in de vof. De winstverdeling in de vof is 50/50.

2.2

Sedert 1 januari 2016 wordt de onderneming, die voordien door de vof werd gedreven, voor rekening en risico van [C] B.V gedreven. De vof is per 16 maart 2017 uitgeschreven uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel.

2.3

Voor de jaren 2011 tot en met 2014 zijn belanghebbendes aanslagen IB/PVV conform de ingediende aangiften IB/PVV opgelegd. In de jaren 2011 tot en met 2014 is belanghebbendes winst uit onderneming verminderd met de zelfstandigenaftrek als bedoeld in artikel 3.76 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Voor de jaren 2011 en 2012 is de zelfstandigenaftrek verhoogd met de zogenoemde startersaftrek.

2.4

In een e-mailbericht van 17 maart 2016 heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht de toepassing van de zelfstandigenaftrek in de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2013 en 2014 ongedaan te maken door het opleggen van navorderingsaanslagen over deze jaren. Belanghebbende voldoet in de jaren 2013 en 2014 overigens wel aan de voorwaarden voor toepassing van de zelfstandigenaftrek.

2.5

In een e-mailbericht van 22 maart 2016 heeft de Inspecteur het verzoek van belanghebbende afgewezen. De Inspecteur heeft onder meer geschreven:

“Indien u, ondanks het feit dat mijn standpunt duidelijk is, nogmaals verzoekt om een navorderingsaanslag op te leggen en deze navorderingsaanslag onverhoopt toch wordt opgelegd, wil ik u wijzen op het feit dat u aan de navorderingsaanslag geen vertrouwen kunt ontlenen. Indien kennis wordt genomen van het opleggen van een navorderingsaanslag over de jaren 2013 en/of 2014 zal/zullen deze navorderingsaanslag(en) worden verminderd. Hetzelfde geldt voor de nog op te leggen definitieve aanslag inkomstenbelasting 2014 van de heer [X] : indien een verbeterde aangifte wordt ingediend waarbij de zelfstandigenaftrek niet wordt geclaimd en dit onverhoopt wordt geaccepteerd, kunt u ook daaraan geen vertrouwen ontlenen.”

2.6

Belanghebbende heeft met dagtekening 13 juni 2016 verbeterde aangiften IB/PVV ingediend voor de jaren 2013 en 2014. In deze aangiften wordt geen zelfstandigenaftrek geclaimd.

2.7

Met dagtekening 27 augustus 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV 2013 en 2014 opgelegd overeenkomstig de hiervoor – onder 2.6 – bedoelde verbeterde aangiften.

2.8

Bij brief van 1 december 2016 heeft de Inspecteur zijn standpunt ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2013 tot en met 2014 van belanghebbende aan de gemachtigde van belanghebbende bekend gemaakt. De Inspecteur heeft daarin onder meer geschreven:

“Hierbij deel ik u mee dat ik de navorderingsaanslagen over de jaren 2013 en 2014 m.b.t. de niet geclaimde zelfstandigenaftrek zal verminderen, overeenkomstig de bedoeling van art. 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001.”

2.9

Bij e-mailbericht van 13 december 2016 heeft belanghebbendes gemachtigde gereageerd op de hiervoor – onder 2.8 – vermelde brief van de Inspecteur en onder verwijzing naar artikel 9.6 van de Wet IB verzocht om de aangekondigde verminderingen vast te stellen middels voor bezwaar vatbare beschikkingen.

2.10

Bij brief van 26 januari 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende zijn voornemen om af te wijken van de ingediende aangifte IB/PVV 2015 kenbaar gemaakt. De Inspecteur heeft onder meer geschreven:

Uit de van u ontvangen informatie blijkt dat de winst uit onderneming te laag is vastgesteld. Er is namelijk ten onrechte een willekeurige afschrijving toegepast terwijl uw cliënten volgens het standpunt van de Belastingdienst in 2015 niet meer als startende ondernemers worden aangemerkt waardoor zij geen gebruik (meer) kunnen maken van de faciliteit willekeurige afschrijving. (…) Bij de behandeling van uw verzoek om geruisloze inbreng van (het aandeel van uw cliënten in) de [B] is ook de toepassing van de startersaftrek besproken. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat zowel de zelfstandigenaftrek als de startersaftrek niet naar believen kan worden toegepast. Ik ben dan ook van plan op dit punt van de aangiften af te wijken met een bedrag van € 2.123.

2.11

Met dagtekening 3 februari 2017 worden de onder het procesverloop vermelde verminderingen inzake 2013 en 2014 gegeven. Op ieder van de besluiten staat vermeld:

U kunt bezwaar maken tegen deze vermindering. Als u bezwaar maakt, moet uw bezwaarschrift op 17 maart 2017 binnen zijn bij uw belastingkantoor. Vermeld altijd de reden van uw bezwaar en om welke vermindering het gaat.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is (a) of de bezwaren tegen de hiervoor – onder 1.1 tot en met 1.3 – bedoelde besluiten ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard en, zo dat niet het geval is, (b) of belanghebbende in 2013 en 2014 kon afzien van zelfstandigenaftrek ten gevolge waarvan hij in 2015 recht heeft op de verhoogde zelfstandigenaftrek van artikel 3.76, derde lid, van de Wet IB en de willekeurige afschrijving van artikel 3.34 van de Wet IB gelezen in verbinding met artikel 7 van de Uitvoeringsregeling willekeurige Afschrijving 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling).

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en verhoging van de hiervoor – onder 1.1 tot en met 1.3 – bedoelde belastingaanslagen en vermindering van de hiervoor – onder 1.4 – bedoelde aanslag en dienovereenkomstige vermeerdering respectievelijk vermindering van de bestreden beschikkingen belastingrente.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert (primair) tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing