Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3825, 18/01041 t/m 18/01043
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3825, 18/01041 t/m 18/01043
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 19 mei 2020
- Datum publicatie
- 29 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:3825
- Zaaknummer
- 18/01041 t/m 18/01043
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Teruggaven als gevolg van verliesverrekening. De afwijzing van een verzoek om vergoeding van rente over de verleende teruggaven is niet voor bewaar en beroep vatbaar.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers: 18/01041, 18/01042 en 18/01043
uitspraakdatum: 19 januari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 september 2018, nummers AWB 18/43, AWB 18/44 en AWB 18/45, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, (hierna: de Inspecteur).
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor de volgende jaren verliesverrekeningsbeschikkingen gegeven:
- -
-
2008, welk verlies is verrekend met het jaar 2005 (beschikking van 24 maart 2017);
- -
-
2009, welk verlies is verrekend met het jaar 2006 (beschikking van 20 april 2017);
- -
-
2010, welk verlies is verrekend met het jaar 2007 (beschikking 28 april 2017)
(hierna samen ook: de verliesverrekeningsbeschikkingen).
Belanghebbende heeft op respectievelijk 7 april 2017, 16 april 2017 en 10 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen de verliesverrekeningsbeschikkingen.
De Inspecteur heeft bij brief van 2 november 2017 het verzoek van belanghebbende om vergoeding van rente over de belastingteruggaven als gevolg van de verliesverrekenings-beschikkingen afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen die brief beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de zaak en bepaald dat het betaalde griffierecht van in totaal € 46 aan belanghebbende terug wordt betaald.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende heeft voor de jaren 2008, 2009 en 2010 bezwaar gemaakt tegen de aan hem over deze jaren opgelegde voorlopige aanslagen IB/PVV. Telkens is hiervoor uitstel van betaling verleend. In afwachting van de uitkomst van een proefprocedure bij Rechtbank Den Haag ten aanzien van de vraag of een invaliditeitspensioen van het Europees Octrooi Bureau in de Nederlandse belastingheffing dient te worden betrokken, heeft belanghebbende ingestemd met het verlenen van uitstel voor het vaststellen van de definitieve aanslagen voor die jaren.
Na de uitspraken in hoger beroep van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2015 (in de proefprocedures) is de Inspecteur alsnog bij uitspraken op bezwaar tegemoet gekomen aan de bezwaren van belanghebbende voor de jaren 2008, 2009 en 2010, waarbij de aanslagen zijn verminderd. De volgende uitspraken op bezwaar zijn gedaan door de Inspecteur:
- -
-
jaar 2008, dagtekening 24 maart 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.86;
- -
-
jaar 2009, dagtekening 31 maart 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.96;
- -
-
jaar 2010, dagtekening 15 april 2017, aanslagnummer [0000.00.000] .H.06.
Vervolgens heeft de Inspecteur steeds verliesverrekeningsbeschikkingen afgegeven gedagtekend 24 maart 2017, 20 april 2017 en 28 april 2017 voor achtereenvolgens de jaren 2008, 2009 en 2010 om de uit de verminderingsbeschikkingen resulterende verliezen uit de genoemde jaren te verrekenen met aanslagen IB/PVV over de jaren 2005, 2006 en 2007.
De uit de verliesverrekeningsbeschikkingen voortvloeiende teruggaven zijn verrekend als volgt:
Datum |
nr. |
verrekend bedrag |
jaren |
21 april 2017 |
[0000.00.000] .H.56 |
€ 14.470 |
2008/2005 |
15 mei 2017 |
[0000.00.000] .H.66 |
€ 13.896 |
2009/2006 |
15 mei 2017 |
[0000.00.000] .H.76 |
€ 9.931 |
2010/2007 |
De aanslag IB/PVV 2007 diende te worden herzien. Na de eerste correctie is uitbetaald:
Datum |
nr. |
uitbetaald bedrag |
12 juli 2017 |
[0000.00.000] .H.76 |
€ 2.286 |
Vervolgens is nog een resterend bedrag uitbetaald:
Datum |
nr. |
uitbetaald bedrag |
5 december 2017 |
[0000.00.000] .H.76 |
€ 2.264 |
Belanghebbende heeft op 7 april 2017, 16 april 2017 en 10 mei 2017 bezwaar gemaakt, omdat over de verleende teruggaven IB/PVV over de jaren 2005, 2006 en 2007 geen rente is vergoed.
Bij brief van 21 juni 2017 heeft belanghebbende de Inspecteur herinnerd aan de openstaande bezwaren met betrekking tot de geclaimde rentevergoeding over de verliesverrekening. In die brief schrijft belanghebbende:
“Tevens herinner ik [uw dienst] bij deze aan de reeks eerder ingediende bezwaarschriften (…). De behandel termijn van 6 weken is reeds verstreken.
Dit betreft bezwaren tegen:
- niet uitbetaling – reeds vervallen- maximale dwangsom ivm uitblijven besluit IB 2007;
(….)
- niet vergoede rente verrekening 2009/2006 (bezwaar 17 april 2017];
- idem 2010/2007 & 2008/2005 [10 mei 2017].”
Bij brief van 2 november 2017 heeft de Inspecteur het verzoek om vergoeding van rente afgewezen. Aan belanghebbende zijn geen dwangsommen toegekend. In die brief schrijft de Inspecteur onder meer:
“ (…)
Betreft: Beantwoording van enkele nog niet behandelde vragen
(…)
U heeft, zeer terecht, ook door het uiten van klachten, aandacht gevraagd voor de behandeling van een aantal vragen en verzoeken van u en uw echtgenote, waarop u nog geen antwoord heeft gekregen. Het spijt mij zeer dat de behandeling daarvan is vertraagd. Ik bied u daarvoor nogmaals mijn welgemeende excuses aan.
U heeft vragen gesteld over het volgende:
- onjuiste verminderingsbeschikking 2007;
- dwangsom inzake afdoening bezwaar 2007;
- proceskostenvergoeding inzake de bezwaren inkomstenbelasting 2008, 2009 en 2010 (hierna: IB);
- rentevergoeding carry back 2009 naar 2006 en 2010 naar 2007;
- verduidelijking over invorderingsrente;
- (…)
(…)
III. Dwangsom afdoening bezwaar IB 2007
Om een dwangsom te kunnen verbeuren, dient de inspecteur uitdrukkelijk schriftelijk in gebreke te worden gesteld, waarbij hem een termijn van veertien dagen wordt geboden om alsnog te beslissen op een bezwaar. In uw situatie heeft zich het volgende voorgedaan.
Ik heb u op 28 oktober 2016 meegedeeld dat ik geen vaststellingsovereenkomst met u wilde sluiten omdat er over de rechtsvraag of een uitkering vanwege invaliditeit van het Europees Octrooibureau door de rechter zou worden beslist. U heeft mij op 31 oktober 2016 verzocht om een voor beroep vatbare beschikking. Die heb ik niet gegeven. U heeft beroep ingesteld op 22 december 2016 wegens fictieve weigering en het (niet) doen van uitspraak op uw bezwaren 2006 en 2007. (…) Op 27 maart 2017 heb ik uitspraak gedaan op uw bezwaren. U heeft uw beroep ingetrokken (…).
Uw gedachtegang begrijp ik aldus dat u zegt dat zes weken na uw verzoek om een voor beroep vatbare beschikking de dwangsomtermijn van 14 dagen is gaan lopen. U ging in beroep op 22 december 2016. Dit beroep beschouwde u als een herinnering lopende dwangsom. Na mijn uitspraak op uw bezwaren in maart 2017 meent u dat ik gehouden ben tot uitbetaling van een dwangsom. Ik deel die mening niet; er ontbreekt een uitdrukkelijke schriftelijke ingebrekestelling van u.
IV. Proceskostenvergoeding voor de bezwaren IB 2008, IB 2009, IB 2010, IB 2011
en IB 2012
De bezwaren inzake de aanslagen IB 2008, IB 2009, IB 2010, IB 2011 en IB 2012 zagen op de vraag of de door u van het Europees Octrooibureau genoten invaliditeitsuitkering een voor de Nederlandse inkomstenbelasting belaste uitkering betrof. Namens u heeft de heer [A] voor de genoemde jaren de bezwaarschriften ingediend. Hij heeft ook verzocht om vergoeding van kosten op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht. Over de beantwoording van de rechtsvraag is een proefprocedure gevoerd, die erin resulteerde dat deze uitkering niet belast was.
Aan de bezwaren is derhalve tegemoet gekomen. Met betrekking tot die jaren zijn de aanslagen dienovereenkomstig verminderd.
Op basis van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht bestaat recht op vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Genoemd Besluit kent een forfaitaire vergoeding. Deze bedraagt momenteel € 246 voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand in het kader van een bezwaarschrift, bij de waardering van het bezwaar als een gemiddeld bezwaar.
Ik ken een vergoeding toe van € 246 inzake het bezwaar IB 2008, € 246 voor het bezwaar IB 2009, € 246 voor het bezwaar IB 2010, € 246 voor het bezwaar 2011 en € 246 voor het bezwaar 2012. In totaal is dit € 1.230. Ik laat, gelet op de inmiddels verstreken tijd en uit compensatie voor het ongemak, een beperking van deze vergoeding wegens samenhangende zaken achterwege.
Ik draag er zorg voor dat dit wordt betaald. Omdat de bezwaren zijn ingediend door uw gemachtigde, de heer [A] , worden deze kostenvergoedingen aan hem uitbetaald.
V. Rentevergoeding bij carry backbeschikking?
U heeft de volgende carry backbeschikkingen ontvangen:
- -
-
[0000.00.000] .H.56, d.d. 24 maart 2017, over 2008/2005;
- -
-
[0000.00.000] .H.66, d.d. 20 april 2017, over 2009/2006;
- -
-
[0000.00.000] .H.76, d.d. 28 april 2017, over 2010/2007.
U heeft met betrekking tot deze carry backbeschikkingen verzocht om vergoeding van rente. Voor de vergoeding van rente dient echter een wettelijke basis te zijn. Die wettelijke basis ontbreekt. Artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat bij een carry backbeschikking geen rente wordt vergoed. Voor een vergoeding van coulancerente zie ik geen aanleiding nu de onderhavige beschikkingen telkens binnen de gebruikelijke termijn na vaststelling van de aanslag zijn afgegeven.”
Belanghebbende heeft op 29 november 2017 de Inspecteur op grond van onderdeel 28 van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna: het Besluit) verzocht coulancerente te vergoeden over de teruggaven die voortvloeien uit de verliesverrekeningsbeschikkingen, over de periodes vanaf 1 juli van het op het verliesjaar volgende jaar tot aan de datum van uitbetaling.
Bij brief van 13 december 2017 heeft de Inspecteur dit verzoek afgewezen. Aan belanghebbende is voor het bezwaar voor het jaar 2007 de maximale dwangsom van € 1.260 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de afwijzing van de Inspecteur van 2 november 2017 beroep ingesteld.
De Rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de zaak.
3 Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft de Rechtbank zich terecht onbevoegd verklaard?
2. Heeft belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente over de verleende teruggaven van inkomstenbelasting, welke zijn uitbetaald na de vastgestelde verliesverrekeningsbeschikkingen?
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van coulancerente op grond van onderdeel 28 van het Besluit?
4. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?
5. Is de Inspecteur dwangsommen verschuldigd wegens niet tijdig geven van de door belanghebbende gevraagde beschikkingen?
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vergoeding van (wettelijke) rente over de teruggegeven belasting naar aanleiding van de verliesverrekeningsbeschikkingen en het toekennen van dwangsommen met vergoeding van rente. Subsidiair verzoekt belanghebbende om toekenning van coulancerente op grond van het Besluit.
De Inspecteur concludeert primair tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, subsidiair tot niet-ontvankelijkverklaring van de beroepen en meer subsidiair ongegrond-verklaring van de beroepen.