Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3827, 18/00565
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 12-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:3827, 18/00565
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 12 mei 2020
- Datum publicatie
- 22 mei 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:3827
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:407
- Zaaknummer
- 18/00565
Inhoudsindicatie
BPM. Invoer auto. Nieuw of gebruikt?
Uitspraak
Locatie Arnhem
nummer 18/00565
uitspraakdatum: 12 mei 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Gelderland van 18 mei 2018, nummer AWB 17/5768 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratieve Processen/Team Auto BPM (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) ten bedrage van € 3.168 opgelegd.
Het daartegen door belanghebbende gemaakte bezwaar is door de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van € 3.000 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.500 aan proceskosten. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Bij tussenuitspraak van 16 augustus 2019 is de (toenmalige) gemachtigde geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende en haar (wijlen) echtgenoot hebben op 17 december 2012 bij [A] GmbH te [B] , Duitsland, een auto gekocht van het merk Peugeot, type 508 2.0 HDi Active (hierna: de auto). Op de door de verkoper aan de echtgenoot van belanghebbende uitgereikte factuur is vermeld: “Erstzulassung 13.12.12” en “KM 250”. De auto is op 13 december 2012 in Duitsland voor het eerst – met kenteken [YY-YY000] ten name van [A] GmbH te [B] – toegelaten tot de openbare weg.
Belanghebbende heeft met dagtekening 14 december 2012 (door de Inspecteur ontvangen op 19 december 2012) aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van de auto in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden kentekenregister. Bij de berekening van de verschuldigde BPM is belanghebbende ervan uitgegaan dat de auto als een gebruikte personenauto moet worden aangemerkt. Voor het vaststellen van de handelsinkoopwaarde heeft zij gebruik gemaakt van een Xray koerslijst. Blijkens de aangifte is een bedrag van € 5.780 aan BPM verschuldigd, welk bedrag belanghebbende op 3 januari 2013 heeft betaald.
De Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) heeft de auto op 19 december 2012 beoordeeld. Op het “formulier tbv BPM-aangifte” is een tellerstand van 675 km vermeld.
De Inspecteur heeft bij brief van 22 maart 2013 aangekondigd voornemens te zijn aan belanghebbende een naheffingsaanslag BPM op te leggen. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“In uw aangifte hebt u gekozen voor een afschrijving op basis van koerslijst. Dit mag u doen, indien het voertuig gebruikt is. Uit verschillende feiten blijkt, dat het onderhavige voertuig als nieuw en ongebruikt moet worden beschouwd:
1. Uit de voertuiggegevens vastgesteld door de Rijksdienst voor het Wegverkeer(RDW) blijkt een kilometerstand van 675 kilometers.
2. Het voertuig is nog geen week oud. Uit de voertuiggegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer(RDW) blijkt namelijk een datum eerste toelating van 13-12-2012.
3. Bij de fysieke opname van het voertuigen is gebleken, dat de voertuigen geen sporen van gebruik vertoonden.
Ik beschouw het voertuig dan ook als nieuw. Dit heeft tot gevolg dat er geen afschrijving mogelijk is. De koerslijst kan derhalve niet worden gebezigd. Het door u berekende bruto bpm van € 8.948,00 heb ik als te betalen bpm gebruikt. Het verschil tussen de verschuldigde bpm en de op aangifte betaalde bpm heb ik berekend op € 3.168,00. Voor dit bedrag ben ik van plan op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een naheffingsaanslag bpm op te leggen.
Als u het met mijn voornemen om deze naheffingsaanslag op te leggen niet eens bent stel ik u in de gelegenheid vóór 5-4-2013 schriftelijk te reageren. Als ik voor deze datum van u geen reactie heb ontvangen zal ik de naheffing opleggen.”
Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de door de Inspecteur gegeven gelegenheid schriftelijk op het voornemen tot het opleggen van de naheffingsaanslag te reageren.
De Inspecteur heeft vervolgens op 14 mei 2013 de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt. Op 7 juli 2017 heeft de Inspecteur de toenmalige gemachtigde van belanghebbende op het bezwaar gehoord.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding aan belanghebbende van een bedrag van € 3.000 aan immateriële schade en een bedrag van € 1.500 aan proceskosten. Voorts heeft de Rechtbank de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 333 aan haar te vergoeden.
Belanghebbende heeft, daarbij vertegenwoordigd door haar toenmalige gemachtigde [C] , hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Het Hof heeft partijen bij brief van 13 mei 2019 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 14 augustus 2019.
Op 31 juli 2019 heeft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende [C] een nader stuk ingediend. De griffier van het Hof heeft de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2019 bericht dat op de inhoud van dat stuk geen acht wordt geslagen wegens de zeer beledigende opmerkingen daarin ten aanzien van personen werkzaam bij de Belastingdienst en de rechtspraak. Voorts heeft het Hof de gemachtigde in die brief een laatste waarschuwing gegeven, in die zin dat wanneer de gemachtigde zou blijven volharden in zijn opstelling en het gebruik van bepaalde bewoordingen het Hof toepassing zou gaan geven aan artikel 8:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb; weigeren gemachtigde).
Bij brieven van 5 en 6 augustus 2019 heeft de gemachtigde gereageerd op de in de brief van het Hof vervatte waarschuwing. Naar aanleiding daarvan heeft het Hof partijen bij brief van 6 augustus 2019 bericht dat de zitting van 14 augustus 2019 wordt uitgesteld. Omdat de gemachtigde is blijven volharden in zijn beledigende taalgebruik en opstelling, heeft het Hof in zijn tussenuitspraak in deze zaak van 16 augustus 2019 toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 8:25 Awb en de gemachtigde [C] (en zijn vennootschap [D] BV) geweigerd om bijstand te verlenen aan belanghebbende dan wel haar te vertegenwoordigen in de onderhavige procedure. Voorts heeft het Hof belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien zij dat wenst, binnen vier weken na de tussenuitspraak een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure.
Bij brief, ingekomen ter griffie van het Hof op 10 september 2019, heeft belanghebbende het Hof bericht dat zij afstand neemt van de opstelling en het taalgebruik van [C] . Belanghebbende heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een nieuwe gemachtigde aan te stellen.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te maken van hun recht op het hoger beroep te worden gehoord.
3 Het geschil en de standpunten van partijen
In hoger beroep is in geschil of de auto voor de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM) ten tijde van het belastbare feit (de registratie in het Nederlandse kentekenregister) als een nieuwe auto (standpunt Inspecteur) of als een gebruikte auto (standpunt belanghebbende) moet worden aangemerkt. Voorts is in geschil of, kort gezegd, kan worden nageheven na het belastbare feit, of sprake is van schending van het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel, of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijke door haar gemaakte proceskosten en op een rentevergoeding over de door de Rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade en griffierecht. De berekening van de naheffingsaanslag is niet in geschil.