Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4168, 18/00507 en 18/00508

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4168, 18/00507 en 18/00508

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 mei 2020
Datum publicatie
5 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4168
Zaaknummer
18/00507 en 18/00508

Inhoudsindicatie

BPM. Ontvankelijkheid bezwaar. Schending hoorplicht? Vergoeding immateriële schade wegens overschrijding redelijke termijn.

Uitspraak

Locatie Arnhem

nummers 18/00507 en 18/00508

uitspraakdatum: 26 mei 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

V.O.F. [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 april 2018, zaaknummers AWB 17/3055 en AWB 17/3056, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1

Belanghebbende heeft op 10 oktober 2012 aangifte gedaan voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: Bpm) ter zake van een personenauto van het merk Volvo, type XC90 (hierna: de auto) en de aangegeven Bpm op aangifte voldaan.

1.2

Aan belanghebbende is op 29 oktober 2013 ter zake van de auto een naheffingsaanslag opgelegd in de Bpm ten bedrage van € 1.363.

1.3

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraken op bezwaar het bezwaar tegen de hiervoor – onder 1.1 – bedoelde (voldoening op) aangifte niet-ontvankelijk verklaard, het bezwaar tegen de bestreden naheffingsaanslag gegrond verklaard en de bestreden naheffingsaanslag vernietigd.

1.4

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep, bij uitspraak van 30 april 2018, ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld tot een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, de Inspecteur veroordeeld in een vergoeding van de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur opgedragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

1.5

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6

Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.

1.7

De gemachtigde van belanghebbende heeft naar aanleiding van de uitnodiging voor de zitting een pleitnota aan het Hof toegezonden.

1.8

Bij tussenuitspraak van 16 augustus 2019 heeft het Hof de gemachtigde van belanghebbende geweigerd om belanghebbende bijstand te verlenen dan wel haar te vertegenwoordigen en belanghebbende in de gelegenheid gesteld om, indien zij dat wenst, binnen vier weken een andere gemachtigde aan te wijzen voor de verdere procedure. Het Hof heeft in deze tussenuitspraak aangegeven dat zij geen kennis neemt van gedingstukken die beledigende opmerkingen bevatten. Het Hof heeft daarom de hiervoor – onder 1.7 – bedoelde pleitnota ter zijde gelegd.

1.9

Belanghebbende heeft daarop telefonisch aangegeven de zaak zelf, zonder gemachtigde, te willen voortzetten.

1.10

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen [A] en [B] namens de Inspecteur. Belanghebbende is met telefonisch bericht van verhindering niet verschenen.

1.11

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Feiten

2.1

Belanghebbende heeft op 10 oktober 2012 aangifte gedaan voor de Bpm ter zake van de auto. Daarbij heeft belanghebbende de te betalen Bpm, aan de hand van een taxatierapport van [C] (hierna [C] ), berekend op € 3.585. De verschuldigde Bpm is op 12 oktober 2012 voldaan.

2.2

Naar aanleiding van de op 29 oktober 2013 opgelegde naheffingsaanslag heeft belanghebbende op 11 november 2013 een brief naar de Inspecteur gestuurd waarin onder andere het volgende vermeld is:

Hierbij maak ik namens belanghebbende pro forma bezwaar inzake de registratie van het voertuig met merk Volvo, type XC90 3.2 Summum, VIN [00000] , middels voldoening van belasting op aangifte in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens. Belanghebbende komt onder meer op tegen de opgelegde naheffingsaanslag met aanslagnummer [000001] .0.0306 van 29 oktober 2013.

2.3

Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard en heeft hij de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 246 toegekend.

2.4

Bij uitspraak op bezwaar van 4 mei 2017 heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de voldoening niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij heeft de Inspecteur belanghebbende niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur een ambtshalve beoordeling gegeven van het bezwaar en in verband hiermee een teruggaaf Bpm verleend van € 257.

3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen

3.1

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

a. Is de hoorplicht dan wel het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geschonden?

b. Is de redelijke behandelingstermijn van de zaken overschreden?

c. Is door de Rechtbank ten onrechte slechts in één van de aanhangige zaken een vergoeding van immateriële schade gegeven?

d. Is door de Inspecteur te weinig rente betaald over de uitbetaalde immateriële schadevergoeding?

e. Is door de Inspecteur te weinig rente betaald over het te vergoeden griffierecht?

f. Is door de Inspecteur te weinig rente betaald over de vermindering/teruggaaf van Bpm?

3.2

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende eist voorts wettelijke rente over de door de Inspecteur te vergoeden immateriële schade, het te vergoeden griffierecht en de vermindering/teruggaaf van Bpm.

3.3

De Inspecteur beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vragen ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

3.4

Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing