Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4170, 18/00949

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4170, 18/00949

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 mei 2020
Datum publicatie
5 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4170
Zaaknummer
18/00949

Inhoudsindicatie

Loonheffingen. Privégebruik auto.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 18/00949

uitspraakdatum: 26 mei 2020

op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 augustus 2018, nummer AWB 17/5684, in het geding tussen de Inspecteur en

Silderhuis- [A] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd ten bedrage van € 6.545. Daarbij is haar voorts bij beschikkingen € 616 aan heffingsrente en € 377 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 600 opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2019 te Arnhem. Aldaar zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbende, haar bestuurders [A] en [B] alsmede haar gemachtigde mr. [C] RB, en namens de Inspecteur, mr. [D] , [E] en mr. [F] .

1.6.

Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het vooronderzoek heropend. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

1.7.

Partijen hebben vervolgens nadere stukken ingediend. Het Hof heeft het onderzoek gesloten en met instemming van partijen besloten zonder nadere mondelinge behandeling uitspraak te doen.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende, een B.V., exploiteert een onderneming. Haar activiteiten bestaan onder meer uit de verhuur van kleine en grote tenten voor feesten en partijen. Daarnaast verzorgt belanghebbende de catering/party-service op de betreffende (feest)locatie. De werknemers van belanghebbende brengen de tenten naar de afgesproken locatie en bouwen deze op. Na afloop breken zij de tenten weer af en brengen deze terug naar de bedrijfslocatie. Voorts worden het eten en de drank naar de locatie gebracht alsmede de benodigdheden in het kader van de party-service, zoals tafels, koelkasten, verlichting, glazen etc. Onderdeel van de service is het leveren van een koelwagen door belanghebbende.

2.2.

De aandelen in belanghebbende worden gehouden door [A] (hierna: [A] ) en zijn echtgenote [B] , ieder voor 50%. Beide aandeelhouders zijn voorts bestuurder van belanghebbende. Belanghebbende heeft verschillende werknemers in dienst.

2.3.

Tot het vermogen van belanghebbende behoren verschillende bestelauto’s en een vrachtwagen die door de werknemers voor de werkzaamheden worden gebruikt. Deze auto’s blijven na werktijd op de bedrijfslocatie van belanghebbende achter. Voorts behoort tot het vermogen van belanghebbende een aan [A] ter beschikking gestelde bestelauto van het merk Nissan Patrol met kenteken [YY-YY-00] (hierna: de bestelauto). Van deze bestelauto is in de onderhavige jaren geen rittenregistratie bijgehouden. Er zijn met betrekking tot de bestelauto geen verklaringen ‘geen privégebruik’ en/of ‘uitsluitend zakelijk gebruik van de bestelauto’ afgegeven door de Inspecteur.

2.4.

[A] en zijn echtgenote beschikken over een privéauto.

2.5.

Belanghebbende heeft ter zake van de bestelauto geen loonheffing ingehouden en afgedragen.

2.6.

De Inspecteur heeft naar aanleiding van de bevindingen van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek het standpunt ingenomen dat belanghebbende met betrekking tot de bestelauto in de jaren 2011 tot en met 2014 ten onrechte niet de bijtelling op grond van de autokostenfictieregeling in aanmerking heeft genomen. Daarom heeft hij de onderhavige naheffingsaanslag loonheffingen aan belanghebbende opgelegd en de beschikkingen inzake de rente en de boete.

2.7.

Belanghebbende heeft vervolgens alsnog – achteraf – op basis van de in de onderhavige jaren door haar verzonden facturen een rittenregistratie met betrekking tot de bestelauto opgesteld. Volgens die rittenregistratie is in de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014 het volgende aantal kilometers in privé gereden met de bestelauto: 79 km (2011), 24 km (2012), 231 km (2013) en 138 km (2014).

2.8.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende erin is geslaagd te doen blijken dat de bestelauto per jaar voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Daarom heeft de Rechtbank de naheffingsaanslag en beschikkingen inzake de rente en de boete vernietigd. De Rechtbank heeft de Inspecteur voorts veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en hem gelast aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.

2.9.

De Inspecteur heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank. In de beslissing van de Rechtbank inzake de boete heeft de Inspecteur evenwel berust.

2.10.

In hoger beroep heeft belanghebbende een door de RDW opgesteld Tellerrapport voor de bestelauto overgelegd. In het rapport is onder meer voor de periode tussen 4 april 2002 en 19 juli 2017 een jaarlijkse kilometertellerstand van de bestelauto opgenomen. Belanghebbende heeft voorts een werkplaatsbon van een garage uit 2014 overgelegd waarop een kilometerstand van de bestelauto is vermeld.

3 Geschil

In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende heeft doen blijken dat de bestelauto per jaar voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Niet in geschil is dat de vergrijpboete ten onrechte is opgelegd.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing