Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4171, 19/00156 tm 19/00167

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 26-05-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4171, 19/00156 tm 19/00167

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
26 mei 2020
Datum publicatie
5 juni 2020
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4171
Formele relaties
Zaaknummer
19/00156 tm 19/00167

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Buitenlandse tegoeden. Inkeerregeling. Moest belanghebbende op het moment van inkeer hebben geweten of – objectief gezien – redelijkerwijs hebben vermoed dat de Inspecteur met de buitenlandse bankrekening bekend was of bekend zou worden?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 19/00156 tot en met 19/00167

uitspraakdatum: 26 mei 2020

Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 2 januari 2019, nummers AWB 17/3271 en 17/3315 tot en met 17/3325, ECLI:NL:RBGEL:2019:1, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2003 tot en met 2014 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Bij beschikkingen is heffingsrente, respectievelijk belastingrente berekend en zijn boetes opgelegd.

1.2.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd wat betreft de boetebeschikkingen en de boetes verminderd tot respectievelijk € 1.830, € 1.926, € 1.922, € 1.919, € 1.949, € 4.415, € 4.138, € 4.003, € 3.876, € 3.618, € 2.774 en € 2.801.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 12 mei 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende heeft in haar aangiften in de IB/PVV voor de jaren 2003 tot en met 2014 geen melding gemaakt van de door haar aangehouden bankrekening bij de Zwitserse [a-bank] (hierna: [a-bank] ).

2.2.

[a-bank] heeft op 7 augustus 2014 aan onder anderen haar Nederlandse rekeninghouders een brief gestuurd, waarin is geschreven dat de klantrelatie met de rekeninghouder wordt opgezegd, tenzij hij een verklaring ondertekent waarmee hij [a-bank] toestemming geeft om alle relevante informatie met de belastingautoriteiten te delen. Deze verklaring heet ’EU-Zinsbesteuerung — Ermächtigung zur freiwilligen Offenlegung’ en in de Engelse vertaling ’EU savings tax – Authorization for the Voluntary Disclosure’.

2.3.

Bij brief van 23 juli 2015 heeft de Nederlandse Belastingdienst een zogenoemd groepsverzoek aan de Eidgenössische Steuerverwaltung (ESTV) gedaan om – kort gezegd – rekeningoverzichten van rekeninghouders bij [a-bank] met een Nederlands adres te verkrijgen (hierna: het groepsverzoek). De grondslag voor dit informatieverzoek is artikel 26 van het op 26 februari 2010 gesloten belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland (Trb. 2010, 98). In de brief is onder meer opgenomen:

Die erbetenen Auskünfte

Ein Teil der Klienten hat aufgrund des Schreibens der [a-bank] wahrscheinlich Dokumente vorgelegt, um ihre Befolgung der Steuergesetzgebung in den Niederlanden zu bestätigen.

Auch hat wahrscheinlich ein Teil der Klienten entweder nicht reagiert, oder das Konto aufgelöst (mit Überweisung der Guthaben, Barabhebungen, usw.). Diese Kontoinhaber sind für die niederländische Steuererhebung wichtig, weil sie sich wahrscheinlich nicht freiwillig in den Niederlanden gemeldet haben (…). Bei dieser Gruppe ist es sehr wahrscheinlich, dass die Steuergesetzgebung nicht befolgt wird, sonst hätten sie der [a-bank] ihre Befolging der Steuergesetzgebung nachgewiesen.

Für eine richtige Steuererhebung möchte ich Sie um Übermittlung einer Übersicht der [a-bank] Kontoinhaber mit einer Domiziladresse in den Niederlanden bitten, für die trotz Versand des Schreibens in der Anlage 4 kein der [a-bank] genügender Nachweis der Steuerehrlichkeit erbracht wurde wobei die folgenden Daten angegeben werden sollen:

(…)

 Vermögensstand auf den betreffenden Konten am 1. Februar 2013, 1. Januar 2014 und 31. Dezember 2014.”.

Evenvermelde Anlage 4 is de eerdergenoemde brief van 7 augustus 2014.

2.4.

[a-bank] heeft op 16 september 2015 een brief gestuurd aan haar Nederlandse rekeninghouders. Daarin heeft [a-bank] onder meer geschreven:

„The Swiss Federal Tax Administration (FTA) informed us about a request for administrative assistance submitted by the Dutch competent authority in accordance with the applicable double taxation agreement between Switzerland and the Netherlands. Based on the FTA’s order, we are required to disclose information relating to your above-mentioned bank account.

You will find more detailed information and instructions in the enclosed letter from the FTA.”.

2.5.

In een brief van 9 april 2018 van de ESTV aan de Inspecteur is onder meer het volgende opgenomen:

„Frau [X] wurde durch die [a-bank] AG Über das Ersuchen vom 23. Juli 2015 informiert. Gemäss der [a-bank] AG wurde das lnformationsschreiben vom 16. September 2015 am 18. September 2015 an Frau [X] verschickt.”.

2.6.

Diverse Nederlandse en buitenlandse media, waaronder kranten en nieuwssites, hebben rond 27 september 2015 melding gemaakt van het feit dat de Nederlandse Belastingdienst bij de ESTV informatie had opgevraagd over rekeninghouders bij [a-bank] . Deze media hebben zich mede gebaseerd op een artikel van 26 september 2015 van de Zwitserse nieuwssite LeTemps.ch. In dat artikel is door middel van een link een communiqué van de ESTV van 22 september 2015 opgenomen. Daarin is (in de Engelse vertaling) onder meer vermeld:

„By letter dated 23 July 2015 the Belastingdienst/Central Liaison Office Almelo, Netherlands, requests the FTA for administrative assistance based on Article 26 of the Convention of 26 February 2010 between the Swiss Confederation and the Kingdom of the Netherlands for the Avoidance of Double Taxation with Respect to Taxes on Income (…).

Information is requested concerning natural persons, whose names are unknown and who fulfil all of the following criteria during the time period from 1 February 2013 to 31 December 2014:

a. The person was an account holder of (an) account(s) with [a-bank] Switzerland AG (former [a-bank] AG);

b. The account holder had a domicile address in the Netherlands (according to the internal bank documentation);

c. The account holder was sent a letter by [a-bank] Switzerland AG in which it announced the forced closure of the bank account(s) unless he/she provided the bank with the signed form «EU savings tax – Authorization for the Voluntary Disclosure» (EU-Zinsbesteuerung – Ermächtigung zur freiwilligen Offenlegung») or any other proof of his/her tax compliance;

d. Despite this letter the account holder did not provide [a-bank] Switzerland AG with sufficient evidence of tax compliance.”.

2.7.

Op 30 september 2015 is door of namens belanghebbende contact opgenomen met de ESTV.

2.8.

Belanghebbende heeft op 27 oktober 2015 in verband met haar bankrekening bij [a-bank] een beroep gedaan op de inkeerregeling, die is opgenomen in artikel 67n van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR). Gegevens van de aangehouden bankrekening heeft zij daarbij niet verstrekt.

2.9.

Op 17 november 2015 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de uitwisseling van informatie. Het Bundesverwaltungsgericht heeft op 21 maart 2016 het informatieverzoek van Nederland afgewezen. In appel heeft het Bundesgericht op 12 september 2016 bepaald dat de ESTV de gevraagde ambtshulp mocht verlenen.

2.10.

Belanghebbende heeft bij brief van 22 februari 2016 (door de Inspecteur ontvangen op 3 maart 2016) aan de Inspecteur de gegevens overgelegd van de bij [a-bank] in Zwitserland aangehouden bankrekening.

2.11.

Op 14 juli 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij voornemens was navorderingsaanslagen met vergrijpboetes op te leggen voor de jaren 2003 tot en met 2014.

2.12.

Op 21 december 2016 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een mededeling als bedoeld in artikel 67g van de AWR verzonden. Hierin is vermeld dat de boetes zijn gebaseerd op artikel 67e, eerste en/of zesde lid, van de AWR.

3 Geschil

3.1.

In geschil is of aan belanghebbende een beroep toekomt op de inkeerregeling, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord. Voorts is in geschil of de boeten, zoals deze na vermindering door de Rechtbank zijn vastgesteld, tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.

3.2.

Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat het niet in haar aangiften opnemen van haar buitenlandse banktegoeden berustte op een verdedigbaar standpunt en dat daarom de boeten ten onrechte zijn opgelegd. Zij stelt daartoe dat de vermogensrendementsheffing in de onderhavige jaren op regelniveau in strijd was met het in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op het ongestoord genot van eigendom. Subsidiair stelt belanghebbende dat zij objectief gezien redelijkerwijs niet had moeten vermoeden dat de Inspecteur op de hoogte zou raken van haar rekening bij [a-bank] , aangezien men het er in de literatuur over eens was dat het verzoek om informatie van de Belastingdienst als een fishing expedition moest worden beschouwd en daardoor een eventuele bezwaarprocedure in Zwitserland succesvol zou zijn. Bij afwijzing van dat informatieverzoek kon de Inspecteur niet op andere wijze achterhalen of over een rekening bij [a-bank] beschikte. Voorts betwist belanghebbende dat zij heeft kennisgenomen van de over het informatieverzoek verschenen mediaberichten. Tenslotte stelt belanghebbende dat het opleggen van de boeten in strijd is met het legaliteitsbeginsel als belichaamd in artikel 7 van het EVRM en in artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), in het bijzonder het lex mitior-beginsel en het nulla poena-beginsel. Toepassing van deze beginselen leidt ertoe dat de boeten over de jaren 2003 tot en met 2008 moeten worden vernietigd, de boete over 2009 niet tot een hoger percentage dan 15 mag worden opgelegd en de boeten over de jaren 2010 tot en met 2014 niet tot een hoger percentage dan 30.

3.3.

De Inspecteur heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing