Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4215, 18/00552 t/m 18/00554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 03-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4215, 18/00552 t/m 18/00554

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
3 juni 2020
Datum publicatie
9 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4215
Formele relaties
Zaaknummer
18/00552 t/m 18/00554

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Van bank verkregen financiering is door vennootschap gebruikt voor verstrekken leningen aan haar aandeelhouder. Niet doorberekenen door bank in rekening gebrachte kosten renteswap. Verkapte winstuitdeling?

Uitspraak

locatie Arnhem

nummers 18/00552 tot en met 18/00554

uitspraakdatum: 3 juni 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almelo (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juni 2018, nummers AWB 16/4754, AWB 16/4755 en AWB 16/4756, ECLI:NL:RBGEL:2018:2865, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Met dagtekening 28 maart 2015 is aan belanghebbende over het jaar 2010 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.858 negatief, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 850.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 699. Bij beschikkingen is het verlies uit werk en woning vastgesteld op € 52.858, het daarvan deel uitmakende ondernemingsverlies vastgesteld op € 38.297, een heffingsrente berekend van € 26.970 en een boete opgelegd van € 104.616.

1.2.

Met dagtekening 6 maart 2015 is aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 3.931. Bij beschikking is een verlies uit werk en woning verrekend van € 43.089, dat volledig uit ondernemingsverlies bestaat.

1.3.

Met dagtekening 2 mei 2015 is aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.191 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.693. Bij beschikking is een verlies uit werk en woning verrekend van € 14.561 en een ondernemingsverlies van 28.298. Bij beschikking is belastingrente berekend van € 469.

1.4.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.065 negatief, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 85.783 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 699, de verliesvaststellingsbeschikking aldus gewijzigd dat het verlies uit werk en woning wordt vastgesteld op € 63.065 en het daarvan deel uitmakende ondernemingsverlies vastgesteld op € 48.504. Voorts is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.350. De vergrijpboete is verminderd tot nihil.

1.5.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 gehandhaafd en het bij beschikking verrekende verlies uit werk en woning gewijzigd in € 32.882, dat volledig uit ondernemingsverlies bestaat.

1.6.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 11.984 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.693 en het bij beschikking verrekende verlies uit werk en woning gewijzigd in € 53.066 en het daarvan deel uitmakende ondernemingsverlies vastgesteld op € 38.505. Voorts is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 211.

1.7.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep voor het jaar 2010 ongegrond en de beroepen voor de jaren 2011 en 2012 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar voor de jaren 2011 en 2012 van de Inspecteur vernietigd en bepaald dat de Inspecteur de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 dient te verminderen met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank. Naar het Hof begrijpt heeft de Rechtbank het beroep van de Inspecteur op interne compensatie gehonoreerd voor het jaar 2012, resulterend in een verhoging van het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang met een bedrag van € 17.865. Voorts heeft de Rechtbank bepaald dat de Inspecteur de beschikkingen heffingsrente en belastingrente dienovereenkomstig dient te verminderen.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de Inspecteur beantwoord.

1.10.

Belanghebbende heeft ter zake van zijn hoger beroep een conclusie van repliek ingediend. De Inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.11.

De Inspecteur heeft ter zake van zijn incidentele hoger beroep een conclusie van repliek ingediend. Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.

1.12.

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Op 16 december 2004 koopt belanghebbende samen met zijn partner, [A] (hierna: [A] ), het landgoed “ [B] ” (hierna: het landgoed) te Laren. Het landgoed bestaat uit een vrijstaand woonhuis en andere opstallen, tuin, erf en weiland. Belanghebbende is voor twee derde deel onverdeeld eigenaar van het landgoed en [A] voor een derde deel.

2.2.

Op 31 maart 2006 richt belanghebbende [C] B.V. (hierna: [C] ) op en brengt de economische eigendom van het tot het landgoed behorende vrijstaande woonhuis met tuin en erf, ter grootte van ongeveer 1 hectare, in [C] in. Belanghebbende is sinds de oprichting enig aandeelhouder van [C] .

2.3.

Op 21 december 2007 verkrijgt [A] een vergunning voor de bouw van een herenboerderij met bijgebouwen op een deel van het landgoed dat tot het privévermogen van belanghebbende en [A] behoort.

2.4.

Bij overeenkomst van 2 januari 2008 leent [C] aan belanghebbende en [A] een bedrag van € 252.500 in het kader van de financiering van de onder 2.3. bedoelde herenboerderij met bijgebouwen (hierna: de herenboerderij) op het landgoed. De overeenkomst kent onder meer de volgende voorwaarden:

– de lening is aangegaan voor onbepaalde tijd;

– de lening behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert;

– de lening is te allen tijde opeisbaar;

– schuldenaar is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke aflossing op de geleende som;

– de rente bedraagt 4%.

2.5.

Op 17 juli 2008 accepteert [C] een financieringsvoorstel van [de a-bank] . Het financieringsvoorstel omvat een investeringskrediet van € 1.900.000 met een looptijd van circa twee jaar. Het investeringskrediet dient ter financiering van de nieuw te bouwen herenboerderij gedurende de bouwperiode. Het financieringsvoorstel voorziet tevens in een tweetal geldleningen, te weten een lening met een hoofdsom van € 774.865 met een looptijd van twintig jaar (maandelijkse aflossing € 3.335) en een aflossingsvrije lening van € 1.200.000 met een looptijd van tien jaar. Na realisatie van de herenboerderij wordt het investeringskrediet omgezet in de twee genoemde leningen. De rente voor zowel het investeringskrediet als voor beide leningen is gelijk aan de 1-maands Euribor vermeerderd met een opslag van één procentpunt.

2.6.

[C] mag het investeringskrediet en de geldleningen op grond van het financieringsvoorstel uitsluitend gebruiken voor investeringen met betrekking tot de realisatie van de herenboerderij op het landgoed. Het financieringsvoorstel bepaalt verder dat [C] aan een aantal verstrekkingsvoorwaarden dient te voldoen, alvorens [de a-bank] kan overgaan tot het verstrekken van de gevraagde financiering. Een van deze verstrekkingsvoorwaarden betreft de voorwaarde dat het renterisico volledig is afgedekt door de inzet van off balance sheet instrumenten.

2.7.

Bij brief van 30 juli 2008 bevestigt [de a-bank] aan [C] de op 17 juli 2008 gesloten renteswapovereenkomst (het off balance sheet instrument). De renteswapovereenkomst dient ter afdekking van het renterisico op de door [C] bij [de a-bank] opgenomen geldleningen en kent de volgende voorwaarden:

– de ingangsdatum is 1 december 2009;

– de einddatum is 1 december 2019;

– het nominale bedrag waar de rente swap op ziet is variabel en start op € 1.900.000 en neemt met € 3.335 per maand af tot € 1.509.805;

– [C] betaalt aan [de a-bank] vanaf 4 januari 2010 maandelijks een vaste rente van 5% over het nominale bedrag;

– [de a-bank] betaalt aan [C] vanaf 4 januari 2010 maandelijks een variabele rente gelijk aan de 1-maands Euribor.

2.8.

Bij overeenkomst van 2 januari 2009 leent [C] aan belanghebbende en [A] , in aanvulling op de op 2 januari 2008 verstrekte lening, een aanvullend bedrag van € 2.032.500 in het kader van de financiering van de herenboerderij. De overeenkomst kent onder meer de volgende voorwaarden:

– de lening is aangegaan voor onbepaalde tijd;

– een bedrag van € 1.485.000 behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert;

– een bedrag van € 800.000 dient te worden afgelost in maandelijkse termijnen van € 3.335 per maand;

– de lening is te allen tijde opeisbaar;

– de schuldenaar is te allen tijde bevoegd tot gehele of gedeeltelijke aflossing op de geleende som;

– de rente voor de totale lening wordt gesteld op 2,9%.

2.9.

Bij overeenkomst van 2 januari 2010 leent [C] , in aanvulling op de onder 2.4. en 2.8. genoemde overeenkomsten, een aanvullend bedrag van € 850.000 aan belanghebbende en [A] in het kader van de financiering van de herenboerderij. Op het aanvullend geleende bedrag behoeft niet te worden afgelost voordat schuldeiser teruggave van de geleende som vordert. De rente over het totaal verschuldigde bedrag wordt gesteld op 1,9% per jaar. De lening blijft onverminderd direct opeisbaar en de schuldenaar blijft gerechtigd tot boetevrije vervroegde aflossing.

2.10.

Belanghebbende en [A] wonen vanaf 1 juli 2010 in de herenboerderij.

2.11.

In de jaren 2010, 2011 en 2012 betaalt [C] in verband met de renteswap per saldo de volgende bedragen aan [de a-bank] :

– in 2010 € 85.783;

– in 2011 € 72.502; en

– in 2012 € 83.705.

2.12.

In het kader van de behandeling van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009 van [C] verzoekt de Inspecteur bij brief van 25 september 2012 [C] om, onder andere, nadere informatie te verstrekken over de vordering op de aandeelhouder.

2.13.

Bij brief van 5 oktober 2012 verstrekt [C] de onder 2.4., 2.8. en 2.9. genoemde leningsovereenkomsten aan de Inspecteur.

2.14.

De Inspecteur legt de definitieve aanslag Vpb voor het jaar 2009 na ontvangst van de gevraagde informatie zonder correcties op aan [C] .

2.15.

Vanaf medio 2015 treedt [C] in contact met [de a-bank] over de voor [C] nadelige gevolgen van de renteswapovereenkomst. Met het oog op de nadelige gevolgen van vervroegde aflossingen op de leningen heeft [C] afgezien van extra aflossingen, waardoor zij meer rente heeft betaald dan zij zou hebben betaald indien in de renteswapovereenkomst wel rekening zou zijn gehouden met extra aflossingen.

2.16.

Bij brief van 1 november 2016 beëindigt [de a-bank] de renteswapovereenkomst met ingang van 1 december 2016.

2.17.

Bij brief van 21 april 2017 dient [C] met betrekking tot de in het kader van de financiering afgesloten renteswapovereenkomst een klacht in bij Klachteninstituut Financiële Dienstverlening.

2.18.

Op 3 oktober 2017 sluit [C] een vaststellingsovereenkomst met [de a-bank] om het geschil over de renteswapovereenkomst te beëindigen. Op grond van deze overeenkomst vergoedt [de a-bank] een bedrag van € 300.000 aan [C] .

2.19.

[C] heeft de kosten van de renteswapovereenkomst niet doorberekend aan belanghebbende en [A] .

2.20.

Naar aanleiding van een controle van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2009 tot en met 2012 heeft de Inspecteur, onder andere, het aangegeven belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2012 gecorrigeerd in verband met de door [C] niet aan belanghebbende en [A] doorbelaste bedragen genoemd onder 2.11. ter zake van de renteswapovereenkomst.

2.21.

In het verweerschrift in hoger beroep heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang en het verzamelinkomen bepaald met inachtneming van de door de Rechtbank vastgestelde vermindering van de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012. Voor het jaar 2011 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning berekend op € 22.590 negatief, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op € 56.983 en het verzamelinkomen op € 34.393. Voor het jaar 2012 heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning berekend op € 5.881 negatief, het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang op 17.865 en het verzamelinkomen op € 13.677. Het Hof merkt ter zake van het aldus berekende belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2012 op dat de Inspecteur abusievelijk de vermindering van de Rechtbank in mindering heeft gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning in plaats van op het inkomen uit werk en woning. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt met inachtneming van de uitspraak van de Rechtbank nihil, te weten het inkomen uit werk en woning volgens uitspraak op bezwaar van € 65.050, te verminderen met € 17.865 volgens de uitspraak van de Rechtbank (bijlage 2 van het verweerschrift in hoger beroep) en te verminderen met nog te verrekenen verliezen € 47.185, waarvan € 32.624 ondernemingsverlies.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is in geschil of:

-

de Inspecteur ten onrechte dan wel tot een te hoog bedrag winstuitdelingen heeft aangenomen;

-

de Inspecteur geen nieuw feit heeft dat de navordering over het jaar 2010 rechtvaardigt;

-

de Inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden;

-

voor zover het niet doorbelasten van de kosten van de renteswapovereenkomst moet worden aangemerkt als winstuitdelingen, of de aftrek van de daarmee samenhangende bedragen als kosten van schulden van de eigen woning ten onrechte is geweigerd; en

-

of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten.

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend, de Inspecteur beantwoordt deze ontkennend.

3.3.

De door de Inspecteur berekende verminderingen van het belastbare inkomen uit werk en woning over de jaren 2011 en 2012 (zie 2.21.) zijn tussen partijen niet in geschil.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing