Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4454, 18/00809 en 18/00810
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4454, 18/00809 en 18/00810
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 juni 2020
- Datum publicatie
- 26 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4454
- Zaaknummer
- 18/00809 en 18/00810
Inhoudsindicatie
Wet Woz. Compromis ter zitting.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers 18/00809 en 18/00810
uitspraakdatum: 16 juni 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 juli 2018, nummers AWB 16/68 en 17/120, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT) (hierna: de heffingsambtenaar)
en
de Staat der Nederlanden (de Minister voor Rechtsbescherming; hierna: de Staat).
1 Ontstaan en loop van het geding
2015 (18/00809)
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 33 te [A] , per waardepeildatum 1 januari 2014 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2015 vastgesteld op € 367.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) 2015 voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank).
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en de Staat veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.000 en tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.
2016 (18/00810)
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet WOZ de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2015 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2016 vastgesteld op € 372.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag OZB 2016 opgelegd voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende is hiertegen in beroep gekomen bij de Rechtbank.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
2015 en 2016
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.5 en 1.9 weergegeven uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2020. De beroepen zijn tegelijkertijd behandeld met de beroepen met de nummers 18/00800 tot en met 18/00808, 18/00812 tot en met 18/00817, 18/01218 en 18/01224.
2 Gronden
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat:
- -
-
de WOZ‑waardes van de onroerende zaak voor de kalenderjaren 2015 en 2016 moeten worden verminderd tot 85% van de vastgestelde waardes;
- -
-
de aanslagen OZB 2015 en 2016 dienovereenkomstig moeten worden verminderd;
- -
-
de immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn € 1.450 bedraagt en dat hiervan 1/3 (€ 483) door de heffingsambtenaar moet worden vergoed en 2/3 (€ 967) door de Staat;
- -
-
belanghebbende afziet van de vergoeding van immateriële schade wegens het overschrijden van de redelijke termijn door de heffingsambtenaar;
- -
-
voor rechtsbijstand voor bezwaar, beroep en hoger beroep een bedrag moet worden vergoed van € 2.500 en dat hiervan 2/3 door de heffingsambtenaar (€ 1.667) en 1/3 door de Staat (€ 833) moet worden vergoed; en
- -
-
de taxatiekosten door de heffingsambtenaar worden vergoed conform de facturen.
Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
3 Beslissing
Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar,
– vermindert de WOZ-waardes 2015 en 2016 tot 85% van de beschikte waardes,
– vermindert de aanslagen OZB 2015 en 2016 dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Staat tot het vergoeden aan belanghebbende van de door deze geleden immateriële schade ten bedrage van € 967,
– veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 833,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.801,34, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 92 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 126 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Keulemans, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 16 juni 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A.E. Keulemans)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 16 juni 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.