Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4459, 19/00332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4459, 19/00332

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 juni 2020
Datum publicatie
26 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4459
Zaaknummer
19/00332

Inhoudsindicatie

VPB. Beroep op kwijtscheldingswinstvrijstelling binnen zes jaren na ontvoeging uit fiscale eenheid. Tegenbewijsregeling.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00332

uitspraakdatum: 16 juni 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 6 februari 2019, nummer AWB 18/3831, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Arnhem (hierna: de Inspecteur)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 179.201. Bij beschikking is € 5.707 aan belastingrente berekend.

1.2.

De Inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.

1.5.

Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende maakte tot 12 maart 2009 deel uit van een fiscale eenheid met [A] BV die alle aandelen in belanghebbende hield. Op 12 maart 2009 is belanghebbende uit deze fiscale eenheid ontvoegd. Na 12 maart 2009 worden de aandelen in belanghebbende voor 50% gehouden door [B] BV en voor 50% door [C] BV.

2.2.

Tot 12 maart 2009 had [A] BV een vordering van € 409.758 op belanghebbende. De vordering van € 409.758 is door beide (nieuwe) aandeelhouders afgelost waarna ieder een vordering van € 204.879 op belanghebbende had.

2.3.

In de jaren 2005 tot en met 2014 heeft belanghebbende de volgende resultaten behaald (in euro’s). Voor de periode tot 12 maart 2009 betreft het de resultaten die belanghebbende op

zelfstandige basis heeft behaald. Voor de periode na 12 maart 2009 gaat het om de belastbare

bedragen:

2005 - 3.598

2006 -137.194

2007 - 20.247

2008 - 35.121

2009 - 87.974

2010 30.443

2011 - 14.355

2012 13.698

2013 26.308

Per saldo -228.040

2.4.

De vordering die [B] BV op belanghebbende had, bedroeg op 15 juli 2014 € 328.113. Op die datum heeft [B] B.V. een gedeelte van deze vordering, groot € 218.113, kwijtgescholden wegens oninbaarheid van dit gedeelte van de vordering.

2.5.

Belanghebbende heeft in haar aangifte Vpb over 2014 (uiteindelijk) een kwijtscheldingswinst van € 218.113 aangegeven. Zij heeft voor een gedeelte hiervan, groot € 179.188, aanspraak gemaakt op vrijstelling van deze kwijtscheldingswinst (hierna: de kwijtscheldingswinstvrijstelling).

2.6.

De Inspecteur heeft het beroep op de kwijtscheldingswinstvrijstelling niet geaccepteerd en de belastbare winst vastgesteld op € 211.067 en het belastbaar bedrag op € 179.201.

3 Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in aanmerking komt voor de kwijtscheldingswinstvrijstelling.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing