Home

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4648, 19/00544

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4648, 19/00544

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak
16 juni 2020
Datum publicatie
26 juni 2020
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:4648
Formele relaties
Zaaknummer
19/00544

Inhoudsindicatie

Wet Woz. Waardevaststelling woonzorgcentrum.

Uitspraak

locatie Arnhem

nummer 19/00544

uitspraakdatum: 16 juni 2020

Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 maart 2019, nummer UTR 18/864, ECLI:NL:RBMNE:2019:1232, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (hierna: de heffingsambtenaar)

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [A] (hierna: de onroerende zaak), per waardepeildatum 1 januari 2016 en naar de toestand op die datum, voor het jaar 2017 vastgesteld op € 4.913.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag onroerendezaakbelasting eigenarenheffing voor het jaar 2017 opgelegd.

1.2.

Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (als voorzien in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid) plaatsgevonden op 27 mei 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2 Vaststaande feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een woonzorgcentrum van bouwjaar 1970/1971 met een bruto vloeroppervlakte van 7.348 m2. In 1999 is de onroerende zaak gerenoveerd. In 2003 zijn een aanbouw en een doorloop naar de aanleunwoningen gerealiseerd. Ook zijn toen het restaurant en de keuken vernieuwd. Renovatie van de derde en vierde bouwlaag heeft plaatsgevonden in 2008 respectievelijk 2014.

2.2.

Per 1 september 1999 is de onroerende zaak door (de rechtsvoorganger van) belanghebbende voor een periode van 20 jaar verhuurd aan (de rechtsvoorganger van) Stichting [B] (hierna: [B] ).

2.3.

Op 7 juli 2014 hebben belanghebbende en [B] een intentieovereenkomst gesloten. Hierin is vastgelegd dat partijen na 1 september 2019 (einde huurperiode) een nieuwe huurovereenkomst zullen aangaan voor een deel van de onroerende zaak, te weten circa 50 appartementen op de derde en vierde bouwlaag (tweede en derde etage) waar [B] zware psychogeriatrische zorg zal gaan verlenen. De kosten van de hiervoor noodzakelijke technische aanpassingen zal [B] voor haar rekening nemen.

3 Geschil

3.1.

In geschil is de gecorrigeerde vervangingswaarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2016.

3.2.

Belanghebbende bepleit in hoger beroep een waarde van € 3.900.000, terwijl de heffingsambtenaar de bij beschikking vastgestelde waarde van € 4.913.000 verdedigt.

4 Beoordeling van het geschil

5 Griffierecht en proceskosten

6 Beslissing