Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:467, 18/01080
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-01-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:467, 18/01080
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 21 januari 2020
- Datum publicatie
- 31 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:467
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:4520, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:51
- Zaaknummer
- 18/01080
Inhoudsindicatie
VPB. Vrijstelling vereniging. Winstgrens. Pro rata-benadering tweede winstgrens voor vereniging die nog geen vijf jaar bestaat?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 18/01080
uitspraakdatum: 21 januari 2020
Uitspraak van de vijfde meervoudige Belastingkamer
op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst (hierna: de Inspecteur),
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 23 oktober 2018, nummer AWB 18/2083, ECLI:NL:RBGEL:2018:4036, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] gevestigd te [Z] (hierna: belanghebbende),
betreffende na te noemen navorderingsaanslag en beschikking.
1 Ontstaan en loop van het geding
De Inspecteur heeft over het jaar 2012 met dagtekening 4 maart 2017 aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 35.121 (hierna: de navorderingsaanslag). Gelijktijdig met de navorderingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking een bedrag aan belastingrente van € 1.867 in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking. In de uitspraak op bezwaar met dagtekening 17 februari 2018 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van € 31.414. Tevens heeft de Inspecteur de belastingrentebeschikking verminderd tot € 1.670.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De griffier van de Rechtbank heeft een griffierecht geheven van € 338.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur vernietigd, het bezwaar gegrond verklaard, de navorderingsaanslag en belastingrentebeschikking vernietigd en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van de bezwaarfase van € 498 en de proceskosten van de beroepsfase van € 1.002.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Inspecteur heeft schriftelijk gerepliceerd en belanghebbende heeft schriftelijk gedupliceerd.
De Inspecteur en belanghebbende hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de andere partij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2019 te Arnhem. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, mr. [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [B] en [C] .
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
Belanghebbende is een vereniging en is opgericht op 22 december 2009.
Belanghebbende verricht vanaf haar oprichting commerciële activiteiten en drijft uit dien hoofde een onderneming in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Ten aanzien van de resultaten uit deze commerciële activiteiten is belanghebbende belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
In de belastingjaren 2010, 2011 en 2012 heeft belanghebbende met de commerciële activiteiten de volgende belastbare winsten behaald:
Jaar |
Belastbare winst |
22 december 2009 t/m 31 december 2010 |
€ 9.884 |
1 januari 2011 t/m 31 december 2011 |
€ 28.433 |
1 januari 2012 t/m 31 december 2012 |
€ 31.414 |
Totaal: |
€ 69.731 |
3 Geschil
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd en de belastingrentebeschikking terecht is gegeven.
Meer specifiek is in geschil het antwoord op de vraag of de zogenoemde tweede winstgrens van artikel 6, eerste lid, van de Wet Vpb, in het geval – zoals hier aan de orde – het lichaam nog geen vijf jaren bestaat, naar rato van haar bestaansperiode dient te worden vastgesteld.
De Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend. Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend.
Niet langer in geschil is dat de Rechtbank bij de vaststelling van de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase ten onrechte een punt heeft toegekend voor het verschijnen ter hoorzitting.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar, behoudens voor zover daarin geen vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase is begrepen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank wat betreft de toegekende vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.