Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4694, 19/00627
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 16-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4694, 19/00627
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 16 juni 2020
- Datum publicatie
- 26 juni 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4694
- Zaaknummer
- 19/00627
Inhoudsindicatie
Parkeerbelasting. Proceskostenvergoeding bezwaar en beroep. Besluit is niet herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Rechtbank heeft ten onrechte geen proceskostenvergoeding toegekend ter zake van de gegrondverklaring van het verzet.
Uitspraak
Locatie Leeuwarden
nummer 19/00627
uitspraakdatum: 16 juni 2020
Uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar van het Gemeentelijk Belastingkantoor Twente (hierna: de heffingsambtenaar)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 mei 2019, nummer 17/2695, in het geding tussen de heffingsambtenaar en belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 62,70.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar bestreden aanslag vernietigd, maar niet de door belanghebbende gemaakte kosten van bezwaar vergoed.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 juli 2018 op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank verzet gedaan.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 10 mei 2019 het verzet gegrond verklaard,
het beroep gegrond verklaard, de bestreden uitspraak vernietigd voor zover de heffingsambtenaar daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten in bezwaar heeft afgewezen, de heffingsambtenaar veroordeeld in de door belanghebbende in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.020 en de heffingsambtenaar opgedragen het betaalde griffierecht van € 46 aan belanghebbende te vergoeden.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift incidenteel hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep van de heffingsambtenaar beantwoord.
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben niet binnen de daarvoor gestelde termijn aangegeven dat zij van dat recht gebruik willen maken. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
2 De vaststaande feiten
Belanghebbende heeft zijn auto geparkeerd in het ambtsgebied van de heffingsambtenaar op een plek waar parkeerbelasting is verschuldigd. Hij heeft de verschuldigde parkeerbelasting voldaan op aangifte door de inworp van een gepaste hoeveelheid muntgeld in een daartoe geplaatste parkeerautomaat. Hij heeft evenwel het uit de bedoelde automaat afkomstige parkeerkaartje niet op de voorgeschreven wijze zichtbaar achter de voorruit geplaatst. Het bedoelde kaartje is in de auto op de grond gevallen.
Een parkeercontroleur heeft daarop namens de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ter hoogte van € 62,70. Het aanslagbiljet is door belanghebbende niet op de voorruit van zijn auto aangetroffen. Hij heeft daarop het bedoelde parkeerkaartje thuis weggegooid. Toen hij per post het duplicaat van de naheffingsaanslag ontving, beschikte hij daarover derhalve niet meer.
Bij uitspraak op bezwaar van 12 december 2017 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende na de toelichting van de gemachtigde tijdens de telefonische hoorzitting gegrond verklaard en de naheffingsaanslag herroepen, omdat hij het feit dat parkeerder de originele naheffingsaanslag parkeerbelasting niet heeft aangetroffen op de auto en dat parkeerder de parkeerbelasting wel heeft voldaan, aannemelijk achtte op basis van de geloofwaardige verklaring van de gemachtigde.
De heffingsambtenaar heeft evenwel niet de door belanghebbende gemaakte kosten van bezwaar vergoed.
De Rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat belanghebbende wel aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten en heeft de heffingsambtenaar tevens veroordeeld in de kosten van de beroepsprocedure.
3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
In geschil is of de door de Rechtbank toegekende (proces)kostenvergoeding terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toekenning van een hogere proceskostenvergoeding.
De heffingsambtenaar beantwoordt de hiervoor – onder 3.1 – vermelde vraag eveneens ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken.