Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4742, 19/00321
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23-06-2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4742, 19/00321
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 23 juni 2020
- Datum publicatie
- 3 juli 2020
- ECLI
- ECLI:NL:GHARL:2020:4742
- Zaaknummer
- 19/00321
Inhoudsindicatie
VPB. Afwaardering vordering op voormalige deelneming. Onzakelijke lening? Het door belanghebbende aanvaarde debiteurenrisico vindt haar grond in de aandeelhoudersrelatie ten tijde van het verstrekken van de lening. Het verbreken van de aandeelhoudersrelatie brengt niet met zich dat een onzakelijke lening alsnog zakelijk wordt.
Uitspraak
locatie Arnhem
nummer 19/00321
uitspraakdatum: 23 juni 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 februari 2019, nummer AWB 17/1433, ECLI:NL:RBGEL:2019:757, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende is voor het jaar 2014 een aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslag en de beschikking belastingrente gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 2 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
[A] (hierna: [A] ) houdt alle aandelen in belanghebbende.
Op 23 december 2011 richt belanghebbende samen met [B] B.V. (hierna: [B] ) de vennootschap [C] B.V. (hierna: [C] ) op. [D] (hierna: [D] ) houdt alle aandelen in [B] . Het geplaatste aandelenkapitaal van [C] bedraagt € 18.000. Tegenover de uitgifte van aandelen heeft [C] een vordering op beide aandeelhouders opgenomen van in totaal € 18.000. Belanghebbende houdt in de periode van 23 december 2011 tot en met 10 januari 2014 49% van de aandelen in [C] . [B] houdt de overige 51% van de aandelen in [C] .
[C] richt zich op de exploitatie van een nieuw kledingmerk ( [E] ) voor heren voor de internationale markt.
Om in de financieringsbehoefte van [C] te voorzien, verstrekken belanghebbende en [B] , naar rato van hun aandelenpakket, elk gelden te leen aan [C] . Belanghebbende verstrekt in de maanden januari, februari en augustus 2012 in totaal € 196.000 te leen aan [C] (achtereenvolgens € 98.000, € 49.000 en € 49.000).
In december 2012 sluiten belanghebbende en [C] een overeenkomst van achtergestelde geldlening (hierna: de geldleningsovereenkomst). In de geldleningsovereenkomst is – onder meer – het volgende opgenomen:
“Artikel 1 Hoofdsom
De schuldeiser verstrekt aan de schuldenaar ter leen, gelijk de schuldenaar van de schuldeiser ter leen in ontvangst neemt, een bedrag van € 196.000 (zegge:
eenhonderdzesennegentigduizend Euro), hierna te noemen: de hoofdsom, welke hoofdsom na ondertekening van deze overeenkomst door de schuldeiser ter beschikking zal worden gesteld.
Artikel 2 Rente
De rente wordt jaarlijks in onderling overleg vastgesteld. Bij gebreke van overeenstemming geldt een rentepercentage van 6% boven de gemiddelde één-maands euriborrente per jaar. De rente zal ieder jaar door de schuldenaar aan de schuldeiser worden betaald per jaar voor het eerst op 31 december 2012.
Artikel 3 Aflossing
De schuldenaar is niet verplicht op de hoofdsom of het restant daarvan af te lossen indien en voor zolang de schuldeiser mede-aandeelhouder is van schuldenaar.
De schuldenaar is gerechtigd extra of volledig af te lossen, indien daartoe toestemming is verkregen van de bankier en de verstrekker van de andere achtergestelde lening.
(…)
Artikel 6 Zekerheid
De schuldenaar is verplicht op eerste vordering van de schuldeiser ten behoeve van laatstgenoemde zekerheid te stellen voor al wat de schuldenaar op grond van deze overeenkomst te vorderen heeft.
(…)
Artikel 8 Achterstelling
De uit de geldlening voortvloeiende vordering(en) met betrekking tot de hoofdsom c.q. het niet afgeloste deel daarvan en met betrekking tot de gecumuleerde rente is c.q. zijn achtergesteld ten opzichte van alle vorderingen uit hoofde van geldleningen van banken en/of andere financiële instellingen. De achterstelling is beperkt tot het geval van faillissement en surséance van betaling. In een dergelijke situatie zullen de vorderingen tot betaling van aflossing uit hoofde van de onderhavige geldlening slechts worden betaald nadat alle, niet achtergestelde vorderingen van banken en/of andere financiële instellingen volledig zijn betaald. De achterstelling heeft geen betrekking op vorderingen van schuldeisers van de schuldenaar die zijn achtergesteld op gelijke wijze als, of op verdergaande wijze dan de vorderingen tot betaling van aflossing uit hoofde van de onderhavige geldlening.
In geval van faillissement of surséance van betaling kan de achtergestelde vordering op basis van de onderhavige overeenkomst niet verrekend worden met enige vordering van de schuldenaar op de schuldeiser.
(…)”
Op 1 november 2013 maakt [C] in totaal € 49.000 aan belanghebbende over. Eind november 2013 sluiten belanghebbende en [B] een mondelinge overeenkomst inzake het overnemen van de aandelen in [C] van belanghebbende door [B] . Op grond van deze overeenkomst verkoopt belanghebbende haar aandelenpakket in [C] aan [B] voor € 1 en zal zij het restant van haar vordering op [C] kwijtschelden.
Op 31 december 2013 heeft belanghebbende nog een vordering van € 168.070 op [C] . Daarnaast heeft zij een schuld aan [C] in rekening-courant van € 3.466.
Op 10 januari 2014 levert belanghebbende haar aandelenpakket in [C] aan [B] voor € 1.
Op 16 april 2014 sluiten belanghebbende en [C] een kwijtscheldingsovereenkomst, op grond waarvan belanghebbende het totaal door haar van [C] te vorderen bedrag van € 168.070 kwijtscheldt.
In haar aangifte Vpb voor het jaar 2014 brengt belanghebbende een bedrag van € 164.604 (€ 168.070 -/- € 3.466) in aftrek onder de omschrijving “Waardeverandering van vorderingen”.
Bij brief van 15 maart 2016 informeert de Inspecteur belanghebbende over het voornemen tot afwijking van de ingediende aangifte Vpb met een bedrag van € 164.604. Als reden hiervoor wordt aangegeven dat het verlies op de vordering niet aftrekbaar is omdat sprake is van een onzakelijke lening. Op 2 juli 2016 legt de Inspecteur de primitieve aanslag op aan belanghebbende met daarin de aangekondigde correctie.
3 Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of de vordering van belanghebbende op [C] kwalificeert als onzakelijke lening en of de Inspecteur de aftrek van de waardeverandering van de vordering van € 164.604 uit dien hoofde terecht heeft geweigerd.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag Vpb en de beschikking belastingrente. De Inspecteur beantwoordt de vraag bevestigend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Tussen partijen is niet in geschil dat de lening vanuit fiscaal perspectief kwalificeert als vreemd vermogen.